aanleiding van op 22 en 23 oktober 1963 tijdens de studiedagen van de VAN geven tileerde opinies, voor het eerst het eminente belang van de educatieve taak van de archieven naar voren wordt gebracht. De definiëring van het doel van het educatieve werk in dit artikel is overigens nogal beperkend; zij luidt: 'om het archief als culturele instelling bij een groter publiek meer bekend en meer populair te maken, om een groter publiek meer inzicht te geven in de waarde en het werk van de archivaris' (N.A.B. LXIX, pp. 183-191). Het is duidelijk dat in deze omschrijving het belang van het archiefwezen voorop staat en tot algeheel uitgangspunt is genomen. Grotere bekendheid bij het publiek, meer aan de weg timmeren van tot dan toe in schemerduister opererende archivarissen, dit alles moest bijdragen tot een nieuwe aandacht voor in verkommering en bestuurlijke vergetelheid wegkwijnende archieven. Het nieuwe woord 'archiefdienst' heeft aan de hier beoogde emancipatie eveneens een aandeel moeten leveren. Educatie was echter hét grote toverwoord. De gemeentearchivaris van Rotterdam heeft in genoemd artikel het bestaan of niet-bestaan van educatief werk in de archieven afhankelijk gesteld van het aan trekken van 'public-relations officers' of docenten. Dit wettigt de conclusie dat de schrijver toch kennelijk aan meer gedacht heeft dan alleen aan het 'verkopen' van de archieven door een paar vlotte jongens. Toch bleek in de tien jaar volgend op de door Renting uitgezette koers de praktijk van het educatieve werk voor het overgrote deel in de sfeer van 'public-relations' en archief-promotion te zijn blijven hangen. Aparte, full-time opererende functiona rissen waren dan ook nog nergens aangesteld. Uit een door mr. F. C. J. Ketelaar uitgewerkte enquête van 1974 bleek het volgende: 'De inhoud van de eigenlijke archiefbezoeken is meestal een oriëntatie over taak en inhoud van het archief, vaak gecombineerd met een demonstratie van archief materiaal.' (Rapport: 'Archieven en Onderwijs', in Kleio XV, okt. 1974). De tweede kenmerkende uitspraak van dit rapport was: Tn het algemeen stimuleert het archief wezen bezoeken van schoolklassen en groepen studenten niet. De reden is veelal ge brek aan outillage en mankracht'. Deze constateringen geven kernachtig de beper kingen aan, zoals die bij het educatieve werk in de archieven tot voor kort als dwingend werden ondervonden. Achterhaald uitgangspunt Waar het op aan komt is derhalve het opheffen van deze gebreken. Het is echter zeer de vraag of daar iets van zal komen, zolang men zich bij de formulering van de doelstelling van het educatieve werk te bekrompen blijft baseren op behoeften die primair bij het archiefwezen leven. Deze behoeften lijken voorshands niet veel verder te gaan dan het voor een eerste keer over de archiefdrempel helpen van een tot dan toe onbereikt publiek, waarna dit individueel en op eigen gelegenheid van de pas ontdekte zegeningen der archieven gebruik kan gaan maken. Deze doelstelling vigeert ook nog in een overigens waardevol rapport van P. Ratsma uit 1975: Het edukatieve werk van de Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam (bij lage 3 van het 'Verslag Gemeentelijke Archiefdienst van Rotterdam over het jaar [324 1975'). Hierin wordt het educatief werk omschreven als 'die aktiviteiten van de Gemeentelijke Archiefdienst die pogen belangstelling te wekken voor en te leren werken met de inhoud van het Gemeentearchief (archieven en verzamelingen), als mede het overdragen van de specifieke kennis van de archiefmedewerkers op het gebied van Rotterdam en zijn geschiedenis aan een groter publiek'. Toch komt in het punt van de kennisoverdracht door een team, dat zich vanuit een bepaalde deskundigheid met educatief werk bezig houdt, een nieuwe en omvangrijker taak in zicht. Het is van belang dat het archiefwezen zich realiseert dat er doelbe wuster en op meer manieren educatie bedreven kan worden, dan tot op heden is ge beurd. En wel door gerichter dan tevoren te trachten antwoorden te geven op specifieke behoeften die buiten de archiefwereld leven, tot nog toe onvoldoende zijn onderkend, maar niettemin reëel op haar afkomen. Alleen hierdoor zal de maat schappelijke relevantie van de archieven optimaal tot expressie komen. Tn het complex grote en kleine wensen en verwachtingen, die door een efficiënt func tionerende archiefdienst bevredigd dienen te worden, en die zich door het luisteren naar anderen laten opsporen, is er een hoofdmoment waar de educatieve in spanningen in toenemende mate op gericht zouden moeten worden. Dit is de vraagstelling die op de archieven afkomt door de vernieuwing van de didaktische en methodologische opzet van het onderwijs, in het bijzonder voor zover deze de vak gebieden geschiedenis, aardrijkskunde en cultuur- en maatschappijleer betreft. Een les van de musea Het is een vergelijkbare vraagstelling als zich reeds eerder in volle sterkte ten aanzien van de museale wereld heeft baan gebroken. Hoewel in de archieven het verschijnsel 'educatieve dienst' nog lang niet die vlucht genomen heeft als in de musea, is toch ook hier de aandrang om meer met de beheerde archieven en verzamelingen te doen niet meer te onderdrukken. Het proces dat ertoe leidt de archiefbewaarplaatsen toe gankelijk te maken voor een groter publiek van niet-deskundige bezoekers, hoezeer het de bestaande capaciteit ook belast, is in volle gang. Gaat het er nu om de musea na te doen? Neen, het educatieve werk van de archieven kan niet op identieke wijze als in de musea worden bedreven. Daarvoor zijn er naast bepaalde overeenkomsten te veel principiële verschillen tussen deze instellingen. Waar de Rotterdamse wethouder J. Riezenkamp echter in zijn nota 'Educatieve functie van de Rotterdamse musea' (1976) stelt dat de educatieve afdelingen bij uit stek publieksafdelingen dienen te zijn, die kwalitatief en kwantitatief sterker moeten worden, dan kan dit streven zonder meer op het archiefwezen worden betrokken. Inderdaad is er een vele malen groter publiek dat van de archieven en documentaire verzamelingen zou kunnen profiteren als het de weg naar de archiefbewaarplaatsen maar had leren kennen. Dit eist een andere aanpak van het educatieve werk, dat eigenlijk niet meer zou mogen volstaan met rondleidingen te verzorgen en met het laten zien van mooie archiefstukken, wat blijkens het bovengenoemde rapport Kete laar (p. 2) tot 1974 toe de hoofdzaak van de educatieve werk in de archieven uit maakte. De opvattting dat de eerste ontmoeting met een culturele instelling zoals een 325

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 27