met hem eens. Het zou eleganter zijn geweest. De inventaris zou daardoor niet anders zijn geworden, want de gemeentelijke stukken zouden juist omdat zij in een periode van 95 jaren in deze collectie zijn ondergebracht geweest en als onderdelen van deze verzameling geciteerd, toch zijn meegenomen zoals dat heet, maar dan wel zonder nummer. Naar ik vermoed heeft de grote feitelijke betekenis van deze verzameling en de daaraan ontleende gevoelswaarde ons daarbij wellicht onbewust parten gespeeld. Ook gerechtvaardigde twijfel aar. onze "plicht" tot restitutie kan hierin hebben meegespeeld en het besef van onze relatieve armoede, al is de wil er van meet af aan geweest. De gehele her- ordeningsarbeid is immers mede op verzoek van enige Noordbrabantse archi varissen hier ter hand genomen om eindelijk eens een overzicht te krijgen van wat aan gemeentelijk materiaal in deze collectie was terecht gekomen en omdat ik de voorkeur gaf aan één grote herverkavelingsoperatie boven kleine inciden tele overdrachten zoals tot dan toe gebruikelijk. Men kan mijn houding zo men wil en ik spreek hier terecht in de ik-vorm omdat ik mij persoonlijk hiervoor verantwoordelijk acht het beste verge lijken met de formulering die de Canadese archivaris Dr. Wilfred Smith koos op de in 1977 te Cagliari gehouden 17e Table Ronde des Archives over de be stemming van archieven, die gevormd zijn binnen het territoir van andere lan den, met name de z.g. koloniale archieven. Smith verving daarbij, naar uit het interessante verslag van de collegae Ketelaar en Woelderink blijkt, het strakke "constitution and reconstitution" door het soepeler "appropiate disposition" en Dr. Booms van het Bundesarchiv deelde blijkens hetzelfde verslag terecht mee, dat het recht op vrije toegang tot elders bewaarde archieven belangrijker is dan de oplossing van juridische aanspraken7. ad d. Dan het laatste punt, waarbij Fasel in feite de liquidatie bepleit tenzij de overdrachtsbepalingen zich hiertegen verzetten van particuliere collecties en de uitsplitsing van het bestand over zo nodig de bibliotheek, de prentverza meling en de collectie Aanwinsten, waarin de archiefstukken hun (wees)huis vinden. Mij beperkend tot de archivalia moet het mij van het hart, dat ik zijn visie in geen enkel opzicht deel tenzij het werkelijk een beperkt aantal deper- dita betreft zonder onderlinge samenhang. Mij is altijd geleerd een volkomen hybridische verzameling als de collectie Aanwinsten zo klein mogelijk te hou den en archivalia in een onderling verband, al is dat door een collectionneur gevormd, te bewaren. Ik treed deze categorie blijkbaar met meer eerbied tege moet dan de heer Fasel dat doet t.o.v. de stadshistoricus Eikelenberg en oud archivaris Bruinvis. Fasel maakt van de collectie aanwinsten een documentatiehutspot, waar hij met behulp van kaartsystemen een weg in baant. Het is zijn goed recht op deze wijze te handelen, maar laat hij ons hier in 's-Hertogenbosch onze eigen op vattingen zonder deze te kleineren alsof wij alleen nog maar goed zouden zijn 7 Nederlands Archievenblad, jrg. 82 (1978), blz. 244. [300] als houders van een archivistische patates-frites kraam zoals hij suggereert. Overigens heeft mijn Alkmaarse collega er in zijn Brabantse tijd geheel anders over gedacht en lagen wij duidelijker op één lijn. In zijn brief van de 14e sep tember 1967 nr. A 26 schreef hij immers n.a.v. het reeds gememoreerd verzoek om inbewaringgeving van archivalia: "Ik hoop, dat U met mij van mening bent, dat het opnemen van archivalia in chronologische aanwinstenlijsten een noodoplossing is". Zelfverzekerdheid is toch wel gevaarlijk zou ik zeggen. Men imponeert er mij niet meer mee. Daarvoor ben ik te lang inhet vak. Toen ik in het artikel van de heer Fasel passages las als "wij hebben deze boekcol lecties dan ook opgeheven" en "wij hebben het aldus opgelost' schoot mij spontaan de vergelijking te binnen met de boer in de meesterlijke creatie van Paul van Vliet, die elk probleem te lijf ging met "daar heb ik het volgende op gevonden De creatie van Fasel bood naar ik begrepen heb leuke dingen voor de mensen, maar het is niet zo leuk indien het subject van vermaak geen gefingeerd persoon is, maar een ploeg in- en externe medewerkers, die blijkens de vele reeds verschenen delen in de inven tarisreeks van het Rijksarchief in Noord-Brabant, dat in 1969 als eerste rijksarchief met een serie startte, ook op archivistiek gebied van wanten weet. Misschien valt het collega Fasel wel tegen, dat een archivaris uit het zuiden, waar de mensen geacht worden gevoel voor humor te hebben, zo boos reageert. Hij had het toch zo geestig geschreven. Een echte zuiderling, de echte Oeteldonker, kan zijn eigen belangrijkheid heel goed relativeren en plagerijen velen. Maar hij verdraagt het niet als hij bespot wordt. Evenmin heb ik mij met te zwijgen ervan af willen maken op grond van de constatering dat collega Fasel nu eenmaal een scherpschrij- ver is en de insiders wel weten, dat de Fasel van het persoonlijke contact veel vrien delijker en toegankelijker is. Door niet te reageren geloof ik dat ik de heer Fasel, maar ook mijn medewerkers, onrecht zou hebben aangedaan. Uit mijn bijdrage moge blijken, dat wij hier van het Noordbrabantse Rijksarchief niet overtuigd zijn van ons ongelijk en dat voor de zeer schampere toon van het ge wraakte artikel nogmaals moge gelden: "We are not amused". Dr. L. P. L. Pirenne, rijksarchivaris in Noord-Brabant. Naschrift 1. Een "collegialiteitsbeginsel" is mij onbekend. Ik heb in het archiefwezen een aantal vrienden van jaren her en heel af en toe komt er een nieuwe bij. Het gezelschap als zodanig interesseert mij matig. Het is me niet ontgaan dat de heer Pirenne als voorzitter van de VAN een ietwat springerige gezelligheid uitstraalde door sommigen "bourgondisch" genoemd alsook dat hij veelvuldig vak genoten, voor zover behorend tot de hogere archiefambtenaren, met "beste Evert", "beste Ruud" e.d. aansprak. Ik heb er een beetje moedeloos om geglim lacht, doch niet de conclusie getrokken dat er een nieuw beginsel werd geboren. [301]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1979 | | pagina 15