ad a. het aanleggen van verzamelingen als door Fasel veroordeeld is tegen de ach
tergrond van het opkomend historisch onderzoek verklaarbaar en zelfs waar
deerbaar. Het zijn deze autodidacten geweest, die de belangstelling voor de ar
chieven hebben gewekt toen de overheid er geen enkele aandacht voor had. We
weten allen, dat ook talrijke archivarissen van de eerste decennia op gelijke
wijze met archieven gerommeld hebben en ze hebben beheerd alsof het alleen
maar historiestukken waren. Ook de beroemde en zo geëerde Feiths, vader en
zoon, hebben zich er op naar onze huidige inzichten afkeurenswaardige wijze
aan bezondigd1.
Cuypers van Velthoven was dan ook in dit opzicht een kind van zijn tijd, niet
slechter, maar wel beter. Zijn grote verdienste is immers, dat hij als verzamelaar
en als Brabants historicus zich in de tijd van nationalistische klein-nederlandse
geschiedschrijving niets van de scheiding van het Verenigd Koninkrijk van 1831
heeft aangetrokken. Hij bleef zich en dit terecht als groot-Brabander ge
dragen. Zijn jeugd in West-Brabant waar zijn vader een vooraanstaande positie
innam o.a. als burgemeester van Bergen op Zoom, moet hem van jongs af aan
vertrouwd hebben gemaakt ook met de geschiedenis van bijvoorbeeld Ant
werpen, waarmee markiezaat van Bergen op Zoom en baronie van Breda zulke
nauwe formele en informele banden hadden.
Het respect dat de man verdient van al degenen, die zich met de Brabantse ge
schiedenis bezig houden, wordt vergroot indien men ziet hoe hoog hij werd
gewaardeerd door tijdgenoten als Gachard in Brussel en Bakhuizen van den
Brink, respectievelijk algemene rijksarchivarissen in België en Nederland2.
Wellicht ware de figuur van Cuypers van Velthoven meer tot haar recht ge
komen indien het familiearchief én het persoonlijke archief van deze Brabander
in deze inventaris was opgenomen, waarna het werkstuk had kunnen verschij
nen als een coproduktie van het Rijksarchief in Noord-Brabant en de Gemeen
telijke Archiefdienst van Breda, die in een latere fase mede dankzij de speur
zin van collega Brekelmans dit familiearchief heeft verworven. Teneinde tot
een goede afbakening te komen is er tussen beide Diensten een gentleman's
agreement tot stand gekomen, waardoor "Breda" het familiearchief in zijn
geheel kon verwerven en het Rijksarchief in Noord-Brabant de historische col
lectie. Uit de inleiding blijkt, dat dit heeft geleid tot een uitwisseling van stuk
ken in uitstekend samenspel.
Cuypers van Velthoven heeft deze historische collectie niet zomaar aangelegd
om er zijn villa Anneville te Ulvenhout mee te vullen. Zij was tweeledig gericht
en wel territoriaal op Noord-Brabant en chronologisch op de zestiende eeuw,
die voor Brabant de gouden eeuw is geweest, en op de geschiedenis van de
religieuze troebelen, die aan de welvaart van Brabant een einde maakten. Hij
Cf. A. T. Schuitema Meijer: "Historie van het archief der stad Groningen" - Gronin
gen: Gemeente-Archief 1977 - blz. 225.
Cf. F. A. Brekelmans: "De Bakhuizen-Correspondentie van Cuypers van Velhoven"
in Nederlands Archievenblad, jrg. 79 (1975), blz. 19 e.v.
[296]
heeft met dit materiaal gewerkt en o.a. een belangrijke bronnenuitgave be
zorgd2.
Kortom, ondanks een geringere waarde van de fiches en een betrekkelijke
waarde van de afschriften is de collectie in haar geheel een heel belangrijke
bron voor de kennis van de Noordbrabantse geschiedenis, temeer nog indien
we in ogenschouw nemen, dat in onze provincie nu eenmaal geen archief be
staat van een centrale regeringsinstelling omdat Noord-Brabant ondanks drei
gende driedeling al een afgescheiden deel is van het oude Brabant en dit
gebied tot aan de Bataafse tijd politiek buiten spel stond. Het Rijksarchief in
Noord-Brabant is voor wat betreft de bestanden van vóór 1795 een heel arm
archiefkantoor, het kantoor van een generaliteitsland.
Vandaar dat de eerste rijksarchivaris Dr. C. N. Krom zo blij was dat hij in
1883 op de vrije markt de collectie Cuypers van Velthoven voor de toen kapi
tale som van 5.000,kon aankopen, een fraai feestgeschenk bij gelegenheid
van de ingebruikneming in 1883 van het nieuwe gebouw van het Rijksarchief
in Noord-Brabant, het oudste nog bestaande en als zodanig opgetrokken rijks
archiefgebouw in Nederland, dat naar ik vrees in 1983 nog steeds niet door
het Rijksarchief verlaten zal zijn. Krom achtte met dit bedrag van 5.000,
de intrinsieke waarde nog sterk ondergewaardeerd.
Wanneer het waar is, dat er in een streekarchiefcommissie ergens in Noord-
Brabant rond de voorgenomen restitutie van "gemeentelijke" archiefstukken
door het Rijksarchief gesproken is over een diefstal van deze stukken door het
Rijk dan is dit een beschamende opmerking van een bestuurder, die niet op de
hoogte is van de toestand van het Nederlands archiefwezen aan het einde van
de 19e eeuw. Beschamend is het totale gebrek aan belangstelling geweest, dat
tal van gemeentebesturen in die periode aan de dag legden. Ook Fasel erkent
in zijn belangrijke artikel over "Het Successiebeginsel", dat de zorg van het
Rijk in die jaren voor gemeentelijke archiefbestanden in het belang van deze
archieven is geweest want het is wel zeker dat ze voor een deel aan de vernie
tiging zouden zijn prijsgegeven indien men ze had teruggegeven4.
In 1883 is door Krom voor Noord-Brabant gered wat anders in de verstrooiing
zou zijn geraakt.
Maar er is meer. Het is immers zeer de vraag of de gemeentelijke stukken de
jure nog wel als gemeentelijk te beschouwen zijn. Wees gerust, als archivaris
heb ik er geen moeite mee, dat ze teruggaan naar die bewaarplaatsen waar ze
uit afkomstig zijn, maar de formele vanzelfsprekendheid wordt van gemeente
lijke zijde wel eens te klakkeloos voorondersteld. Het Rijk kocht voor een aan
zienlijk bedrag deze collectie uit een particuliere boedel, d.w.z. het Rijksarchief
heeft in 1883 deze verzameling niet ex officio verworven en kan geacht worden
dit materiaal als particulier te bezitten. Op dit bezit zou dan ook niet art. 3
maart art. 4 van de archiefwet van toepassing kunnen zijn. De gemeentelijke
"Documents pour servir a l'histoire des troubles religieux de XVIme siècle dans le
Brabant septentrional - Bois le Due (1566-1570)", Brussel 1858.
Nederlands Archievenblad, jrg. 78 (1974), blz. 114.
[297