De archivaris en de politieke cultuur
Voor het maken van plannen op lange termijn is inzicht nodig in de aard van het
bedrijf. In sprekers geval is het bedrijf de rijksarchiefdienst en het archiefwezen in
het algemeen. De studie van de geschiedenis van het archiefwezen leidt tot de con
clusie, dat het openbaar archiefwezen theoretisch ontstond in de 16e en 17e eeuw en
geïnstitutionaliseerd is door de Franse revolutie. Het openbaar archiefwezen is
politiek van oorsprong en karakter en verwant aan de kritische geschiedkunde.
Beide, openbaar archiefwezen en kritische geschiedkunde, zijn onderdelen van een
humanistische, liberale cultuur. Volgens sommigen, de mensen van de Academie en
de annalenschool, waren de Franse en Bataafse revoluties onderdelen van een libe
rale vooruitgang. Zij zien de terreur als zinloos, als reactionair en wijzen de
jacobijnse-marxistische universitaire traditie af, dat vooruitgang als iedere geboorte
gepaard gaat met bloed.
In zijn verhaal wilde spreker iets zeggen over het ontstaan van het openbaar archief
wezen, over een liberale progressief uit de tweede helft van de 18e eeuw, de Gou
verneur-Generaal Lebrun, en over het karakter van de Bataafse revolutie.
Het "vak" van de archivaris is ontstaan in twist over de politiek, in het humanistisch
verzet tegen het absolutisme. Het absolutisme kiest voor geëngageerde geschied
schrijving en heeft geen behoefte aan Ranke's vraag "wie es eigentlich gewesen ist".
Rechtshistorici als Hotman, Bodin en De Groot, voorstanders van het overlegmodel,
van enige vorm van parlementarisme, staan aan de oorsprong van de kritische ge
schiedbeoefening. Zij verzetten zich tegen een staatsman als de kardinaal de Riche
lieu, die (zie Revue historique 1937, p. 97) de onderdanen met ezels vergeleek, die
willig blijven bij weinig voer en flinke lasten. De Franse juridisch gevormde midden
klasse verdedigde tegenover het absolutisme de mening, dat de vorst gebonden is aan
de wetten. "Le prince n'est que le défendeur des lois", schreef Fénèlon, een bekend
tegenstander van het absolutisme. Men was radicaal; de enige goede wetten waren de
oude wetten. De studie van het Oud-vaderlands recht stond in hoog aanzien. Volgens
een veelgelezen schrijver als N. le Gros in zijn in 1716 gepubliceerde boek "Du
renversement des libertez" is vrijheid slechts af te hangen van de wetten. De oude
Uittreksel van de voordracht welke de heer mr. A. E. M. Ribberink, Algemeen Rijks
archivaris, op 25 januari 1978 hield voor het Juridisch Dispuut "De Costumicren" in
het Juridisch Studiecentrum "Gravensteen" te Leiden, opgenomen in de notulen van
het dispuut.
[292]
wetten, de bewijzen van de vrijheid moesten worden gepubliceerd. In dit milieu
schreef de jurist Ducange zijn beroemd glossarium en publiceerde Mabillon het
handboek voor de oorkondenleer.
Opmerkelijk is dat de kanselier Maupeou (1770-1774), die het Frankrijk van Lode-
wijk XV autoritair trachtte te moderniseren, een publicatie van oude landrechten
liet verbieden. Bijna een eeuw eerder had de verdediger van het absolutisme van
Lodewijk XIV, Bossuet, zich reeds beklaagd over de kritische geschiedkunde van
de groep Mabillon, kritiek "qui est la maladie de nos jours". Vandaag aan de dag
kan men in de Archivmitteilungen van de D.D.R. het geloof van Bossuet weerom
vinden, dat het absolutisme "le plus visiblement" conform is aan de wil Gods en dat
geschiedschrijving en het archievenbeheer geëngageerd dienen te zijn met het regime.
De Franse revolutie bracht de juridische middenklasse aan de macht. Een afgevaar
digde van de derde stand van Parijs, Armand Gaston Camus, een befaamd kenner
van het oude Franse recht, werd de eerste archiviste-général. Hij schreef de archief
wetten van 1790 en 1794; deze bepaalden voor het eerst in de geschiedenis, dat over
heidsarchieven openbaar zijn. Deze wetten waren het resultaat van een generaties
lange juridische strijd tegen het religieus en staatkundig absolutisme. De jansenis
tische juridische claim om openbaarheid van de archieven treft men in de 17e en 18e
eeuw ook aan bij een parallelstroming, de puriteinen.
Een interessante figuur in de strijd tegen het politiek geweld, reactie en terreur is de
Franse jurist Charles Francois Lebrun. Deze man bezocht in 1760 Leiden en wan
delde ongetwijfeld ook hier bij het Gravensteen. Hij was in 1739 geboren als zoon
van een dorpsburgemeester in Normandië. Als repetitor recht belandde hij bij de
familie Maupeou en daardoor tijdens het kanselierschap van Maupeou in de politiek
en de administratie. Vooral de overheidsfinanciën hadden zijn belangstelling. Na
het ontslag van Maupeou door Lodewijk XVI weigerde Lebrun de hem aangeboden
banen en trok zich terug op zijn landgoed. Hij had door een rijk huwelijk enig
vermogen.
Het bijeenroepen van de Staten-Generaal in 1789 bracht hem als afgevaardigde van
de derde stand terug in de politiek en in de financiële administratie. Met een korte
onderbreking tijdens de terreur bekleedde hij topposities in allerlei financiële com
missies en organen.
Napoleon maakte hem derde consul. Hij behield de gehele Napoleontische tijd door
de verantwoordelijkheid voor de financiële organisatie. Er waren veel conflicten
met Napoleon: Lebrun wees het gebruik van geweld door de overheid in het alge
meen af. Het kiezen voor geweld wees bij functionarissen zijns inziens op een gebrek
aan fatsoen en vakkennis. Na de inlijving van Nederland bij Frankrijk werkte Lebrun
als gouverneur-generaal aan het op orde brengen van de openbare financiën van
ons land.
Ook tijdens de restauratie bekleedden Lebrun, zijn zoons en zijn schoonzoons zeer
hoge posities. De trouw aan Napoleon tijdens de honderd dagen lichtte Lebrun toe
met de opmerking, dat men de natie had te dienen, los van de vraag wie er aan het
hoofd van de natie stond.
293