ging. Op de vraag van drs. Van Albada of ook personen die geen lid van de vereni
ging zijn tot bestuurslid benoemd kunnen worden, antwoordt de voorzitter volmon
dig met ja. Hierna brengt hij op verzoek van drs. Van Albada diens voorstel in
stemming; hiertegen ontstaat oppositie omdat er 3 aparte zaken in één stemming ge
combineerd zouden worden. Nadat dit ontzenuwd is, blijken slechts 7 leden vóór het
voorstel te zijn. Het voorstel van drs. Woelderink om één bestuurslid door het
bestuur van de vereniging en drie door de algemene ledenvergadering te laten be
noemen wordt met slechts 4 tegenstemmen aangenomen. Tegen de stemmingspro
cedure wordt geopponeerd, waarna de voorzitter nog eens expliciet uit laat spreken
wie tegen c.q. voor de voorstellen waren: het voorstel Van Albada wordt met 47
stemmen verworpen; het voorstel Woelderink met 41 stemmen voor en 3 onthou
dingen aangenomen.
Drs. Van Albada oppert bezwaren tegen de voordracht van bestuursleden door het
bestuur van de vereniging (lid 4b). De voorzitter meent dat de praktijk dit hoogst
wen:elijk maakt. Drs. Van Albada zou het echter toejuichen dat de leden vooraf
suggesties zouden doen, en wil dat het onmogelijk voor het bestuur van de vereni
ging is om deze inbreng van de leden te negeren. Hierop wordt voorgesteld lid 4b
uit te breiden met de woorden "of op voordracht van 7 leden". Bij de stemming zijn
51 leden voor dit amendement.
De voorzitter stelt ter discussie het voorstel van drs. Bordewijk m.b.t. de herbenoe
ming. Deze merkt zelf op dat in feite de bestuursleden-niet redacteur slechts een
zittingsduur van 4 jaar hebben, en vindt 5 jaar beter mits ieder jaar een herbenoe
ming volgt. Voorgesteld wordt de volgorde van lid 3 en lid 4 om te draaien, en
alleen de in lid 4 onder b genoemde (3) bestuursleden te laten herbenoemen.
Daar het inmiddels tijd voor de middagpauze geworden is, schorst de voorzitter de
vergadering om 13.00 uur. Om 14.00 uur heropent hij de vergadering.
Bij herbenoeming kan het rooster als zijnde van onnut vervallen; de maximale zit
tingsduur dient op 5 jaar gesteld te worden. De vergadering gaat accoord met de
jaarlijkse herbenoeming, schrapping van het rooster, vaststelling van de maximale
zittingsduur van 5 jaar en omkering van de volgorde van lid 3 en 4.
Art. 5 geeft geen reden tot het maken van opmerkingen, maar bij art. 6 lid 5 ver
klaart drs. Van Albada dat zijns inziens niet de stem van de redacteur, maar die van
de voorzitter van het bestuur van de Stichting de belissing dient te hebben. Met 34
stemmen voor en 11 tegen wordt deze wijziging aangenomen.
De artt. 7 en 8 worden goedgekeurd.
In art. 9 lid 4 wordt de zin verbeterd in: "De jaarverslagen worden ter inzage gelegd
aan de leden van de vereniging". Op de vraag of de leden deze verslagen ook goed-
of af kunnen keuren, verklaart de voorzitter dat dit juridisch gezien niet kan, maar
die op- en aanmerkingen kunnen eventueel wel leiden tot ontslag van een of meer
bestuursleden.
Art. 10 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Bij art. 11 merkt drs. Van Albada op dat er geen bepalingen m.b.t. het archief van
[198]
de Stichting na liquidatie opgenomen zijn.
te hebben.
Hierna brengt de voorzitter de statuten in
niem aangenomen.
De voorzitter zegt hiervan nota genomen
hun geheel in stemming; zij worden una-
De bespreking van agendapunt 5, de voorschriften voor de bouw en inrichting van
archiefbewaarplaatsen, wordt geopend door drs. Van Ommeren. Hij herinnert kort
aan de voorgeschiedenis, te weten de ministeriële aanwijzingen uit 1937, het concept
van de commissie over dit onderwerp in 1968 en het concept van de provinciale in
specteurs uit 1975, waar dus nu de redactie 1978, opgesteld door het ministerie van
C.R.M., aan toegevoegd is. Als grootste bezwaren voert hij aan het brandwerend
vermogen van de archiefbewaarplaats zelf, dat hij te laag acht, en het draagver
mogen van de plafonds, eveneens te laag gesteld. Hij illustreert dit met treffende
voorbeelden uit de streek van Limburg die in 1944 in de frontlinie gelegen heeft:
2 gemeentehuizen die geen archiefkluis bezaten werden totaal (inclusief het archief)
verwoest; 1 gemeentehuis kreeg een voltreffer waar niets tegen bestand was, en 7
gemeentehuizen werden geheel verwoest, terwijl de kluis, ofschoon soms beschadigd,
de inhoud ervan ongeschonden de oorlog deed overleven.
Drs. J. D. Winsemius betuigt zijn instemming met het feit dat het ministerie nu met
regels komt, maar heeft voor deze regels weinig waardering. Ook oppert hij een
formeel bezwaar tegen de voorgestelde regels: de Archiefwet spreekt slechts over
regels voor de bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen, niet over de daarbij
behorende publieke ruimten. Hij biedt het bestuur een concept-brief aan het minis
terie van C.R.M. aan en leest deze voor.
Drs. Van Albada deelt het bezwaar van drs. Van Ommeren over de draagkracht van
de plafonds. Hij heeft de tekst voorgelegd aan de gemeentelijke bouwpolitie en
brandweer van Tilburg, die verklaarden dat deze veel te vaag was. Zij pleitten voor
aanpassing van het woordgebruik aan dat van de bouwpolitie in Nederland. Ook
wezen zij op het inbrengen van een nieuwe archiefbewaarplaats in een bestemmings
plan, waardoor bepaalde risicodragende factoren teruggedrongen of opgeheven
kunnen worden. Ook de stichtingskosten kunnen daardoor veelal lager zijn. Hij doet
de suggestie om de hulp van specialisten op dit gebied in te roepen, en acht té veel
vrijheid aanwezig waar het toch gaat om vaste regels en verplichtingen.
Drs. I. W. L. A. Caminada wil weten wat de dieper liggende gedachten achter het
stuk zijn, met name de bouwkundige en financiële argumenten, en waaróm er
afgeweken is van de oudere voorstellen. De voorzitter verklaart dat hij die gedachten
niet kent. Desgevraagd verklaart mr. A. E. M. Ribberink dat het voorstel van de
commissie uit 1968 vastgelopen is op bezwaren van de Rijksgebouwendienst en
de Inspectie Gemeentefinanciën. Toen is de hulp van de inspecteurs ingeroepen,
doch die waren niet bereid tot overleg. Er is een compromis gezocht en in het belang
van het archiefwezen wilde men dat via constructief overleg trachten te bereiken,
maar dat is dus mislukt. Op de vraag van de voorzitter of hij bereid is de achter
gronden van het huidige stuk te verklaren, antwoordt mr. Ribberink dat hem dat
onmogelijk is door gebrek aan voldoende bouwkundige kennis. Wel verklaart hij
[199]