het bestuur voor zijn inwendig beleid". Dr. G. W. A. Panhuysen merkt op dat hier door de rechten van de vereniging aangetast worden; het bestuur zou zijn mening niet via het Archievenblad kunnen uiten als de redacteur het daar niet mee eens is. Dit wordt door drs. Van Albada ook een ongewenste situatie geacht. Drs. B. Woel- derink merkt op dat z.i. lid 1 dit alles reeds verwoordt. Censuur is alleen achteraf mogelijk en kan plaatsvinden door de redacteur te ontslaan. Tenslotte brengt de voorzitter de aanvulling; deze is slechts verantwoording ver schuldigd aan de algemene ledenvergadering" in stemming; met 36 stemmen vóór wordt deze aangenomen. De artt. 15 en 16 geven geen aanleiding tot discussie. Aangaande art. 17 heeft mr. Ketelaar gevraagd of er niet een quorum van b.v. i van het aantal leden aanwezig dient tezijn. Mr. S. P. Dijkstra ondersteunt dit voorstel, doch bij stemming wordt het verworpen. Drs. A. J. M. den Teuling vraagt of de zorg voor het archief van de vereniging niet geregeld dient te worden; de voorzitter acht deze zaak echter bij archivarissen wel in goede handen. Hierna brengt de voorzitter de statuten in hun geheel volgens de gewijzigde tekst in stemming; zij worden met eenstemmigheid goedgekeurd. Vervolgens stelt hij agendapunt 4, de oprichting en statuten van een Stichting Ar- chiefpublikaties, aan de orde. Mr. Dijkstra vraagt naar een eventuele relatie tussen deze stichting en het Duparc- fonds. De voorzitter antwoordt dat er geen verband tussen het fonds, waaruit de F. J. Duparc-prijs gefinancierd wordt, en de Stichting bestaat. Drs. Van Albada vraagt waarom de stichtingsvorm gekozen is. Hij vreest dat daar door alle controle uit handen gegeven is en zegt principiële bezwaren tegen de stich tingsvorm te hebben als er een andere vorm bestaat die ook goed is, en noemt daarbij de verenigingsvorm. De voorzitter reageert met de mededeling, dat het bestuur zelf hierover weinig uitgesproken ideëen gehad heeft, en op advies van de notaris, om puur zakelijke redenen, voor de stichtingsvorm gekozen heeft. Deze achtte, vanuit zijn praktijkervaring gezien, het gewenster om een kapitaal in een stichting onder te brengen. Bovendien zijn er echt wel waarborgen aanwezig, zonder dat er van kunst en vliegwerk sprake is. Hierop stelt drs. Van Albada een mengvorm voor: het be stuur van de vereniging zou tevens bestuur van de Stichting kunnen zijn. Hij wenst in ieder geval het democratisch gehalte van de nieuwe organisatievorm zo veel mogelijk gewaarborgd te zien. Mr. Dijkstra verklaart zich vóór de stichtingsvorm, maar ziet wel wat in de perso nele unie i.v.m. de betere controle. Drs. Bordewijk pleit vóór de stichtingsvorm en wil de greep van de vereniging er op groter maken, maar verklaart zich tegen een personele unie. Wel wil hij dat de bestuursleden ieder jaar voor één jaar herbenoemd worden. Drs. Woelderink merkt op dat de Stichting slechts een hulpmiddel voor de vereniging is, en wil ook andere leden dan de bestuurs- en commissieleden wel eens bij de werk zaamheden betrekken. Daarom stelt hij voor, ook i.v.m. de continuïteit, de bestuurs- [196] samenstelling te wijzigen in 1 lid aan te wijzen door het bestuur en 3 leden, aan te wijzen door de ledenvergadering. Hierna behandelt de voorzitter het door het bestuur aangeboden concept artikels- gewijze. Art. 1 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Bij art. 2 vraagt drs. H. Douma of onder de publicaties ook archiefinventarissen ge rekend moeten worden. De voorzitter antwoordt dat deze er inderdaad onder kunnen vallen, maar dat het absoluut niet de bedoeling is dat de Stichting allerlei inventaris sen uit gaat geven. Er moet ruimte zijn om b.v. inventarissen van archieven die ver buiten onze gezichtskring vallen uit te kunnen geven, zodat daarom een verbod om inventarissen uit te geven hem niet verstandig voorkomt. Hij erkent dat het bestuur van de vereniging geen directe invloed heeft op wat de Stichting uitgeeft; de con trole is alleen achteraf. De heer J. H. S. M. Veen acht dit een ontsnappingsclausule, waar het Stichtingsbestuur zich ten allen tijde mee kan verschonen. De voorzitter vindt dat dit naar twee kanten kan werken en suggereert eventueel de aanvulling "en voor zover deze publikaties niet met behulp van andere organisaties uitgegeven kunnen worden" o.i.d. Drs. Bordewijk verklaart zich hier tegen: het "stimuleren" is zo ruim dat alle vormen zich hierin kunnen vinden. N.a.v. art. 3 sub a is bericht van mr. J. D. Chr. de Vries ontvangen dat het het ministerie van C.R.M. zeer onwelgevallig zou zijn als de vereniging de Stichting jaarlijks grote sommen geld toe zou stoppen. De voorzitter merkt op dat het minis terie dit zelf aan de hand van de begroting kan constateren. Hij benadrukt dat het bovendien ook absoluut niet de bedoeling is. Drs. Van Albada vraagt of het niet de bedoeling zou moeten zijn dat de vereniging uitsluitend het beginkapitaal aan de Stichting betaalt en daarna nooit meer iets. Zover wil de voorzitter echter niet gaan: er kunnen zich altijd buitengewone omstandigheden voordoen. Hij stelt voor het onder a gestelde geheel te schrappen; een eventuele bijdrage van de vereniging kan dan altijd nog onder d (voorheen e) "alle overige bronnen" begrepen worden. De ledenvergadering gaat hiermee accoord. In art. 4 lid 4 sub a moet dan de naam van de vereniging voor het eerst voluit geschreven worden. Drs. Van Albada vraagt of onder "alle overige bronnen" ook leningen begrepen kunnen worden. De voor zitter weet dat niet, maar het lijkt hem niet verstandig leningen a priori uit te sluiten. Drs. Van Albada zou het betreuren wanneer de Stichting een commercieel bedrijf zou worden. De voorzitter verklaart dat dit nooit de bedoeling geweest is; de Stich ting wordt alleen opgericht om de reserves veilig te stellen, waarmee overigens ook het ministerie accoord gegaan is. Bij de bespreking van art. 4 resumeert de voorzitter kort welke voorstellen hierover gedaan zijn. Hierop trekt drs. Bordewijk het zijne terug. Drs. Van Albada stelt voor om het lid dat door het bestuur van de vereniging aangewezen wordt, automatisch voorzitter te laten zijn; dit zou de aanspreekbaarheid verhogen. Tevens wijst hij op de inconsequentie dat een lid van het bestuur van de Stichting door ondercuratele- stelling ophoudt bestuurslid te zijn, terwijl dit bij de vereniging niet het geval is. De voorzitter verklaart dat dit gedaan is omdat een bestuurslid van de Stichting veel moeilijker te ontslaan is, zeker op staande voet, dan een bestuurslid van de vereni- [197]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 3