middelbare archiefambtenaren, wanneer beide categorieën ambtenaren min of meer dezelfde archivistische taken te verrichten hebben. Aha, is men geneigd te denken, "das also ist des Pudels Kern". Het uitgebreide terrein dat Duitse archivarissen, zowel "gehobene" als "höhere", bestrijken in aanmerking genomen, behoeft een stelling als die van Dr. Dahm, de vorige voorzitter van de vereniging van Duitse archivarissen, ons geenszins te ver bazen. Het onderscheid tussen archieven van media (radio, televisie, film en pers) en archieven van overheden en kerken is, volgens Dr. Dahm, niet van principiële aard, maar moet uitsluitend uit de differentiatie van het archiefmateriaal verklaard wor den (nr. 3, 310). Een functionaris met diverse raakvlakken met archief- en biblio theekwezen is de documentalist. Over zijn takenpakket schrijven K. H. Ecker en G. Wersig (nr. 3, 293-300). H. Stöwer en W. Wilms brengen verslag uit over een in het staatsarchief Detmold uitgevoerd experiment met een "generale index" ("Generalindex in Form einer Sichtlochkartei nr. 2, 155-162). Het komt neer op een in één systeem onderbrengen van gegevens uit aanwezige "Findbticher", een Duitse archiefingang waarvoor geen Nederlands equivalent is, of het zou al ons repertorium moeten zijn. Om een uniform geheel uit de Findbücher te distilleren moet op een hoger abstractie-niveau over geschakeld worden. Daartoe worden alle "Findbücher" op dezelfde wijze geïndi ceerd. Er ontstaat een systematische trefwoordenindex, een index op familienamen, op aardrijkskundige namen en een zgn. tijdindex. De gegevens uit de index-lijsten worden door ponsing opgeslagen in signaleringskaarten (Sichtlochkarte). Een der gelijke kaart bevat 100 kwadraten, waarbij aan ieder kwadraat een archiefbestand is toebedeeld. Bedraagt het aantal bestanden meer dan 100, dan wordt een volgkaart aangelegd, en zo voorts bij meerdere bestanden boven ieder honderdtal. Ieder kwadraat is weer onderverdeeld in 100 ponsplaatsen, corresponderend met eenheden waarin het Findbuch' is onderverdeeld (aktenummer, bladzijde(n) of rubrieken). Een dergelijke wijze van opslaan van gegevens biedt de mogelijkheid de vier indices met elkaar te combineren. Vallen bij een gegeven vraagstelling de gaten van bijv. drie soorten kaarten samen, dan is er een kans dat de gegevens in het "Findbuch" in de gewenste combinatie voorkomen. In het tegenovergestelde geval is die combi natie een onmogelijkheid. Aangezien er geen Nederlands equivalent van het "Findbuch" is, valt een beoor deling van de mérites van deze methode buiten het bestek van deze bespreking. Toch is het zinvol om even bij deze materie stil te staan, al was het alleen maar om op te merken dat andere dan gebruikelijke methoden van archiefontsluiting te vens nieuwe mogelijkheden in zich bergen. Het kan zijn nut hebben zich rekenschap te geven van in het buitenland ontwikkelde archiefingangen. Dit gereder, waar soms in Nederlandse inventarissen belangrijke archiefbestanddelen, bij ontstentenis van een index, worden bedeeld met een uiterst karige beschrijving, terwijl diverse losse stukken met niet zelden een onbenullige inhoud worden gehonoreerd met vorste lijke beschrijvingen. Een zekere mate van onevenwichtigheid tussen uitgebreidheid van beschrijving per eenheid enerzijds en inhoudelijke relevantie anderzijds kan men zich in bepaalde gevallen niet ontveinzen. [266] Over de bronnen voor de geschiedenis van de landbouworganisaties in de Republiek van Weimar schrijft M. Schumacher (nr. 3, 273-280). Het artikel is een voorproefje van een overzicht "Quellen zur Geschichte der Agrarverbande und Agrarpolitik in der Weimarer Republik", dat in 1978 zal verschijnen als onderdeel van een gids voor de bronnen tot de economische en politieke ontwikkeling in de Republiek van Weimar. Voor de historische bronnen uit deze periode van de Duitse geschiedenis geldt hetzelfde als voor zovele Duitse archieven: de splitsing van het rijk na de oorlog heeft uiteraard tevens scheidsmuren opgeworpen tussen archieven van orga nisaties die voordien één geheel uitmaakten. Een overzicht van her en der ge plaatste archieven, die bovendien maar al te vaak de sporen van het oorlogsgeweld vertonen tot volledig ontbreken toe is voor onderzoekers onontbeerlijk. In hetzelfde nummer treffen wij een artikel over "Amtliche Drucksachen aan (nr. 3, 259-271), geschreven door F. Facius. Hierin wordt een uiteenzetting gegeven over oorsprong, ontwikkeling, wezen en waarde als historische bron van officiële, ge drukte bescheiden als wetten, verordeningen, notulen, verslagen, almanakken e.d. Het onderwerp: archief en openbaarheid in de spiegel van de verordeningen voor de staatsarchieven in de Bondsrepubliek wordt belicht door W. Schöntag (nr. 4, 375-382). De talloze verordeningen trekken ten opzichte van diverse punten, zoals het gebruik door de overheden zelf, één lijn. Waar echter de criteria voor toelating van particulieren in het geding zijn, vertoont zich een rijk geschakeerd beeld. De meest liberale formulering is in het landsarchief Berlijn te vinden, waar alle parti culieren de voor 8 mei 1945 ontstane archivalia ter inzage kunnen krijgen. Elders komen echter beperkingen van de openbaarheid voor in de trant van weigering aan personen die niet de voor hun onderzoek noodzakelijke kennis bezitten of onbe trouwbaar schijnen. In Beieren heeft men het zelfs nodig geoordeeld zwart op wit te stellen dat er geen recht op inzage van archivalia voor wetenschappelijke doel einden bestaat. Overal moet een schriftelijk verzoek worden ingediend om een "Benutzungsgenehmigung" te verkrijgen. Al met al heeft het er veel van weg dat de relatie tussen de Duitse archivaris en zijn bescheiden in het opzicht van open baarheid meer gelijkenis vertoont met de relatie aristocraat - uitgelezen wijnen dan met de relatie supermarkt-manager - wegwerpartikelen. In Hessen is in 1958 een adviesbureau voor gemeentelijke archiefzorg opgericht. Tot het veelzijdige takenpakket worden gerekend: het vervaardigen van "Find bücher", het verstrekken van inlichtingen en het vervaardigen van archiverings- plannen voor gemeentearchieven. Meer leest men over deze Hessische archiefin spectie in een artikel van E. Jakobi (nr. 4, 397-404). Een tweetal artikels valt te melden over het filmmateriaal, beide in het tweede nummer. W. Kohte wijst er in "Sicherungsverfilmung und photografische Normung" (163-172) op, dat er sinds enkele jaren een aantal Duitse normen bestaan naast enige andere internationale aanbevelingen. Kohte heeft alles eens voor ons op een rijtje gezet. D. Hofmaier ver haalt van zijn ervaringen met het filmen van archivalia (171-182). In een voor een leek iets te technische uiteenzetting wijst hij o.a. op het belang met betrekking tot de houdbaarheid van een juiste ontwikkeling van de microfilm. H. Lippert en W. D. Mohrmann hebben er iets op gevonden om ruggen van kost- [267]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 38