lijk is opgezet. Maar wel wil ik, in verband met de bruikbaarheid ook voor anderen
dan deze medewerkers, ervoor pleiten dat in een nieuwe druk straks en zeker in
een definitieve uitgave allereerst een duidelijke "moderne" omschrijving wordt
gegeven. Misschien zijn voor de vakmensen de omschrijvingen "in een moeilijk Ne
derlands, soms op het onbegrijpelijke af" (p. VIII) voldoende, voor anderen, die
bovendien meestal niet kunnen beschikken over een groot deel van de bronnen, is
dat zeker niet voldoende.
Een aspect van de "onvoltooidheid" is dat uiteraard soortgelijke publicaties die ver
schijnen, steeds weer moeten worden verwerkt. Ik denk bijvoorbeeld aan het onlangs
verschenen, door F. Debrabandere verzorgde derde en laatste deel van Stallaerts
Glossarium (Handzame 1977, Uitg. Familia et Patria; XXXVII blz. 737 kol.), dat
zeker voor een volgende druk zal moeten worden gedepouilleerd. Ik heb ook even
gedacht aan P. G. J. van Sterkenburg, Een glossarium van zeventiende-eeuws Ne
derlands (Groningen 1975, Uitg. Tjeenk Willink; LIX 152 blz.), maar dat beperkt
zich zo zeer tot literaire teksten, dat er slechts zeer weinig rechtstermen in voor
komen. Of het reeds vaak aangekondigde Glossarium Juris Brabantici van Van
Emstede voor depouillering in aanmerking zal komen kan vooralsnog niemand be
oordelen.
Een oud werk waaraan ik bij een aantal trefwoorden (o.a. "dijkvelling", "hering",
"hernessen" en "zeventuig") heb gedacht is het standaardwerk van A. A. Beekman,
Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795 ('s-Gravenhage 1905-1907,
Uitg. M. Nijhoff; 2 delen, 1862 blz.) al is het lijkt mij ondoenlijk dat echt te depouil-
leren. Een vermelding dat men voor specifieke termen uit die wereld daar te rade
kan gaan, lijkt mij minstens zinvol.
Verder wil ik mij beperken tot drie opmerkingen. De eerste is dat er toch nog een
groot aantal trefwoorden en verklaringen ontbreken. Van het laatste geef ik als
voorbeeld "composeren", een woord dat ook vroeger zeker de andere en belang
rijkere betekenis had, waarin het ook nu nog wordt gebruikt. Verder laat ik hier
een in het wilde weg door mij gemaakt lijstje volgen: "alinge", "contentieus", "dros
saard", "geïntimeerde", ook: gedaagde), "gevoegde", "gichtboek", "novale tien
den", "provenier", "provoost-geweldige(r)", "regenoot" of "reengenoot", "stokhou
der", "vest" eigendomsoverdracht voor schepenen), "vilipendie van justitie",
"voorlijf" (Middelned. Wbk.: "vorelief"), "vorster" en "uitwinning" "opwinning"
evictie). Het woord "vroente" gijzelhuis) meende ik ook te missen. Het komt
wel voor s.v. "invruntering" (p. 171), maar niet als trefwoord.
Een tweede opmerking geldt de verwijzingen. Naar mijn mening zouden veel verkla
ringen verduidelijkt worden als deze veelvuldiger werden toegepast. Een aantal voor
beelden: Bij "benadering" ook te verwijzen naar "aanboord", bij "bijvanck" (liever:
"bijvang") ook naar "mijl" (en omgekeerd), bij "breuk" ook naar "hangen", bij
"cijns" ook naar "tins", bij "dedingen" ook naar "effening", bij "erfscheider" ook
naar "heemgraaf", bij "exceptie" ook naar "declinatoireen naar perem-
toirebij "halheren" ook naar "pertse" (en omgekeerd), bij "homologatie"
ook naar "emologatie", bij "impost"' ook naar "accijns", bij "korenbyters" ook naar
"crimen dardaniatus" (de verklaring van het laatste woord moet waarschijnlijk zijn
f262]
de misdaad en niet de straf), bij "suspensie" ook naar "devolutie", bij "videren"
ook naar "decreet", bij "voogd" ook naar "momber", bij "zeventuig" ook naar
"hering". Een trefwoord als "wit" is waarschijnlijk identiek aan "wete". Een merk
waardige ontdekking was het voorkomen van zowel "averij" als "haverij", zonder
verwijzing naar elkaar. Het is hetzelfde woord, dat zijn verschillende spelling te
danken heeft aan een verschijnsel dat wel vaker voorkomt, dat namelijk soms aan
het begin van een woord een hypercorrecte "h" wordt geschreven (en uitgesproken).
Zo is het ook met het trefwoord "haver", dat wij nog kennen in uitdrukkingen als
"van aver tot aver" en "van haver tot gort".
Heel kort is mijn derde opmerking. Er is een aantal woorden dat eigenlijk helemaal
niet verklaard wordt. Ik noem er een paar: "despache", "hernessen", "schrodergeld"
en (dus ook) "windaze". Misschien kunnen het tweede en derde woord opgehelderd
worden het behulp van Beekman.
Het is uiteraard niet mogelijk om alle merkwaardige woorden, die ik ooit vond te
vermelden. Ik heb die woorden en uitdrukkingen ook nooit verzameld. Maar het is
de moeite waard om met zo'n woord dan een glossarium als dit eens te lijf te gaan.
Zo vond ik onlangs een apostille van de Bredase schepenbank uit 1699, waarbij werd
toegestaan iemand "bij knuijvinge te constringeren" tot teruggave van een paard.
Het woord "constringeren" kost geen moeite, zelfs niet als dat woord niet in het
glossarium staat. (Alleen "constrainte" komt voor en dat geeft voldoende om het
woord zo men het al niet zelf herkent te verklaren). Maar dat "knuijvinge"?
En dan is het verrassend als je een woord vindt: "knuivers", waarbij weliswaar wordt
verwezen naar "eters" maar waarachter dan weer synoniemen staan ("kluivers",
"weddeboden"), die je toch op het spoor zetten om de oplossing te vinden.
Vaak zou ik graag willen weten waar en wanneer men sommige woorden gebruikte.
Een aantal uitdrukkingen werd zeker alleen in bepaalde gewesten gebruikt. Van
veel archaïsche woorden kan ik mij bovendien moeilijk voorstellen dat men zich
daarmee nog wenste te behelpen in de stijf-deftige en sterk verfranste 18e eeuw. Het
is overigens duidelijk dat de vermelding van de oorspronkelijke vindplaatsen onbe
gonnen werk is. Voor een hanteerbaar glossarium is het trouwens overbodig. Ik
neem echter aan dat deze vermelding wel is opgenomen in het basis-materiaal,
waarvan de samenstellers zijn uitgegaan. Dat blijft dan een kostbaar arsenaal van
rechtstermen, waarvan in de toekomst nog velen kunnen profiteren.
Verder kom ik nog even terug op die "verfranste" 18e eeuw. Vooral voor die periode
is er grote behoefte aan een glossarium van Franse rechtstermen. Helaas is de laatste
druk daarvan niet meer verkrijgbaar. Ik neem aan dat met mij veel anderen met ver
langen uitzien naar de nieuwe uitgave ook van dat glossarium. Gelukkig vermeldt
prof. De Smidt in zijn "woord vooraf" dat er samen met Belgische collega's aan
wordt gewerkt.
Ik hoop dat de collega's zich niet door mijn kritische opmerkingen laten afschrikken
om het glossarium ter hand te nemen. Velen zullen er gewoon plezier aan beleven
als zij kennis ervan nemen; velen zullen ook kostbare aanvullingen kunnen geven.
Zo kan er dan uiteindelijk een magnifiek naslagwerk uit groeien.
J. M. F. IJsseling
1263 1