ding van de concept-statuten c.a. bleek dit niet meer haalbaar. Met de notaris is
overlegd welke moeilijkheden dit met zich mee zou kunnen brengen, b.v. op fiscaal
gebied, doch deze verwachtte geen moeilijkheden, al adviseerde hij veiligheidshalve
aan de ledenvergadering machtiging te vragen tot het eventueel indienen van een
verzoek bij het ministerie van Justitie om duurverlenging. De machtiging om
indien noodzakelijk een verzoek tot duurverlenging in te dienen wordt bij alge
mene stemmen aan het bestuur verleend.
Daarna stelt hij artikelsgewijs het door het bestuur aangeboden concept voor de
statuten ter discussie.
In art. 1 wordt de taalfout "gevestigt" verbeterd in "gevestigd".
Bij art. 2 merkt drs. H. Bordewijk op dat in de oude statuten bij de omschrijving van
het doel ook vermeld was "en van de daarbij werkzame ambtenaren". De voorzitter
antwoordt dat thans de ambtenaren in het begrip "archiefwezen" ingesloten geacht
worden te zijn.
Art. 3 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Betreffende art. 4 lid 2 heeft mr. F. C. J. Ketelaar reeds schriftelijk opgemerkt dat
"het diploma" vervangen dient te worden door "de hoedanigheid van", hetgeen het
bestuur gezien de terminologie van de Archiefwet onderschrijft, en waarmee
de vergadering acoord gaat. In hetzelfde lid worden de woorden "(hierna te noemen:
het diploma)" geschrapt, en in lid 4 wordt "het diploma" vervangen door "de hoeda
nigheid als bedoeld in lid 2". Drs. J. N. T. van Albada vraagt of het bestuur ook
gedacht heeft aan de mogelijkheid het lidmaatschap open te stellen voor rechtsper
sonen. De voorzitter antwoordt dat het bestuur de noodzaak niet gezien heeft om
die mogelijkheid te openen. Tenslotte wordt in lid 7 achter "genomen" een liggend
streepje geplaatst.
Art. 5 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Bij art. 6 heeft mr. Ketelaar gevraagd of het mogelijk is om voor leden en aspirant
leden aparte bijdragen vast te stellen en of dit uit de redactie blijkt. Het bestuur
meent van niet en vindt dit ook niet gewenst. N.a.v. een vraag van drs. H. R. van
Ommeren over de mogelijkheden voor reductie voor bejaarde leden merkt de voor
zitter op dat lid 2 deze mogelijkheid opent. Drs. Van Albada haakt daar op in met
de opmerking dat hij de noodzaak van een reductie niet ziet zitten daar er geen
behoeftige bejaarden meer zijn en wijst op de hoge pensioenen. Indien het bezoeken
van ledenvergaderingen door deze categorie leden aangemoedigd moet worden, kan
dat ook geschieden door b.v. een attentie, op vergaderingen uit te reiken; de contri
butie kan dan gelijk blijven. De voorzitter zegt het plezierig te vinden om de oud
collega's bij de verenigingsactiviteiten betrokken te houden: het is een vorm van
onze belangstelling voor hen. De attenties acht hij te omslachtig en te duur. Drs. Van
Albada bepleit daarop een korting op het abonnementsgeld voor het Archievenblad
voor deze leden, met het recht van toegang tot de ledenvergaderingen, maar zonder
stemrecht. Dit wordt door de voorzitter resoluut afgewezen; bovendien betreft het
slechts een klein aantal leden, zodat er geen grote bedragen mee gemoeid zijn.
In lid 3 wordt tweemaal het woord "leden" veranderd in "lid".
Art. 7 geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
[194]
Betreffende art. 8 heeft mr. Ketelaar gevraagd of voor het ontslag als bedoeld in lid
3 geen gekwalificeerde meerderheid voorgeschreven zou dienen te worden. Het
bestuur meent van niet. Drs. Bordewijk ziet in lid 1 de mogelijkheid dat het bestuur
alleen uit aspirant-leden en bejaarde leden zou kunnen bestaan. De voorzitter rea
geert hierop met de ontkenning dat aspirant-leden bestuurslid kunnen zijn, gezien
art. 4 lid la, en dat wat bejaarde bestuursleden betreft de overweging geweest is dat
een lid, dat op een leeftijd van ouder dan 60 jaar tot bestuurslid gekozen wordt,
voortijdig af zou moeten treden, waarvan het bestuur de noodzaak niet ziet.
N.a.v. art. 9 lid 2 heeft mr. Ketelaar gevraagd of daarin niet de woorden "uit het
bestuur' ingevoegd dienen te worden. Het bestuur is daar tegen, omdat het in bij
zondere gevallen de bewegingsvrijheid al te zeer zou kunnen belemmeren. Drs. Van
Albada vraagt of het bestuur de hoogte van de aan de Stichting Archiefpublikaties
af te dragen gelden zelf kan vaststellen, en wenst dat lid 3 zo uitgebreid wordt dat
het bestuur voor elke handeling met financieel risico machtiging aan de ledenverga
dering moet vragen. De voorzitter verklaart zich tegen het laatste denkbeeld: het
afhuren van zalen (waar zulke machtigingen besproken zouden moeten worden)
bergt in zich al financiële risico's! Wat betreft de afdracht van gelden aan de Stich
ting: dit vindt slechts eenmaal plaats bij de storting van het beginkapitaal; daarna
zal het slechts zéér incidenteel plaatsvinden daar het niet de bedoeling is om ieder
jaar het batig saldo over te hevelen.
De artt. 10 en 11 geven geen aanleiding tot discussie; alleen wordt in art. 11 lid 1 het
woordje "van" vervangen door "en".
In art. 12 ziet drs. Bordewijk bezwaren tegen het geringe aantal van 7 (aspirant-)leden
dat een ledenvergadering bijeen kan roepen en wil dat verhogen tot 20. Na enige
discussie, waarin blijkt dat de wet zelfs een richtlijn van 10% van het ledenbestand
aanhoudt, wordt dit door de ledenvergadering aldus aangenomen.
N.a.v. art. 13 lid 4 verklaart drs. Bordewijk zich tegen het geven van stemrecht aan
aspirant-leden. De voorzitter repliceert dat de aspirant-leden krachtens de huidige
statuten reeds stemrecht hebben, en er daarom geen reden is hun dat weer te ont
nemen. I.v.m. de analogie met het woordgebruik in lid 7 wordt in lid 4 het woordje
"gewone" vervangen door "volstrekte".
Betreffende lid 6 heeft mr. Ketelaar gewezen op de rol die blanco stemmen kunnen
spelen in een moeilijke besluitvorming. Desalniettemin wenst het bestuur de for
mulering te handhaven, daar de leden geacht worden te weten wat de consequenties
kunnen zijn van het uitbrengen van een blanco stem.
In art. 14 mist drs. Van Albada een redactiestatuut en wenst een strikte regeling,
waarin de onafhankelijkheid van de redacteur gewaarborgd wordt; deze mag zelfs
niet beïnvloedbaar zijn. Drs. Bordewijk wijst daarop op de band tussen de ledenver
gadering en de redacteur. Drs. Van Albada stelt voor de tekst te wijzigen, doch de
voorzitter ziet de noodzaak daartoe niet. Drs. Van Albada wijst op de affaires rond
de positie van de redacteur en wil de mogelijkheid tot het beïnvloeden van de redac
teur absoluut uitsluiten. Hij stelt voor "overlaten aan" te gebruiken i.p.v. "opgedra
gen aan", doch dit vindt geen weerklank. Als tekstvariant stelt hij voor: "hij oefent
de redactie in volstrekte zelfstandigheid uit en is geen verantwoording schuldig aan
[195]