regelmaat van lange rechte lijnen en keurig in elkaar passende blokken, die bij de
moderne bouw passen.
De poort had sfeer en iets daarvan was ook terug te vinden in het huis naast de
Sassenpoort. dat sedert 1929 fungeerde als administratie-gebouw. Een hokkerig
soort gezelligheid daar in gedempte kleuren, die wij in dit grote lichte heldere ge
bouw met zijn soms geprononceerde kleuren wel eens missen. Overigens zijn wij
na dit sfeer- en kleurverhaal gauw over het goede van de Sassenpoort uitgepraat.
In 1898, ter gelegenheid van de ingebruikneming van de Sassenpoort mocht de
toenmalige rijksarchivaris Louis van Hasselt wel juichtonen laten horen maar dat
enthousiasme hield niet lang stand. Van Hasselt schreef "In de geschiedrol van het
rijksarchief in Overijssel mag het jaar 1898 wel met gulden letters worden aange
tekend. Eindelijk toch heeft het archief een waardige plaats gevonden, waar men
hopen mag, dat het ver van vocht en andere schadelijke invloeden nog eeuwen onge
schonden een veilig onderkomen zal vinden". Wel, dat is een prachtige zin. Ik zou
mijn vreugde niet mooier kunnen uiten. Maar de hoop van Van Hasselt bleek wel
wat ij del. Overigens, we moeten bedenken, dat Van Hasselt terugdacht aan een
krikkemikkig gebouw vol schimmel en vocht met de veelbelovende naam "De
Rode Haan".
In 1901 moest Van Hasselts opvolger Rutgers melden, dat wolken van rook en
kolendamp af en toe bezoekers, personeel en archieven omhulden. Die rook kwam
uit een kachel op de onderste verdieping van de poort.
U moet zich de situatie zó voorstellen: op de onderste verdieping van de poort
studiezaal, personeel, boeken en een forse kachel; op de twee verdiepingen daar
boven de archieven, alleen door houten vloeren van de verdieping met kachel ge
scheiden. Door de vloeren trok de rook het hele gebouw door. Het rookprobleem
wist men spoedig op te lossen, maar de kachel bleef 's winters ronken onder de
archieven en de weinig brandvrije vloeren. Voor een moderne archivaris een zaak
om van te rillen.
Rillen deden Van Hasselt, Rutgers en hun opvolgers óók, want die mooie grote
kachel bleek met in staat om de poort te verwarmen. Daarvoor was er teveel tocht.
Wie s winters langdurig in de archieven moest werken, trok een jas aan en zette
een hoed op om zich tegen de kelderachtige koude te beschermen. Na 1929, toen
het personeel warmte had gevonden in het administratiegebouw naast de poort, was
er in de poort zelf helemaal geen verwarming meer. Omdat het gebouw een monu
ment was, was het verboden in de muren te breken voor de aanleg van verwarmings
buizen en men was blij, tenminste van de brandende kachel af te zijn.
Rutgers en zijn opvolger Schoengen lieten binnen tien jaar, nadat het gebouw in
gebruik genomen was, duidelijk voelen, dat de Sassenpoort volslagen ongeschikt
was als archiefbewaarplaats. Het was er koud, vochtig en stoffig en bovendien nog
veel te donker. De depotruimte was alreeds te klein en leende zich slecht voor uit
breiding. Het was in het gebouw zó donker, dat er in de winter bij donker weer
maar tot twee uur in de middag gewerkt kon worden. Een hardnekkig gerucht wil
dat eens een inspecterende minister, toen hij uitgelaten werd via de zeer donkere
wenteltrap, misstapte en naar beneden viel. Toen was die trap binnen drie weken
elektrisch verlicht. Zo kwam er althans op het punt van de verlichting verbetering.
Voor het overige bleven de bezwaren de volgende 70 jaren bestaan, ruimtegebrek,
kou, vocht en stof. Door allerlei kieren wisten tocht, stof, vliegen en zelfs vleermui
zen zich naar binnen te werken. Die vleermuizen waren erg leuk voor de plaatselijke
dierenvrienden, maar verder zijn zij toch niet wat je in een archiefdepot verwacht.
Vleermuizen zijn voor de archieven onschadelijke dieren maar hun uitwerpselen
waren overal te vinden. Vocht en stof leverden intussen meer overlast. Hier en daar,
gelukkig alleen hier en daar, trad schimmel op en wie in het depot veel archiefstuk
ken moest doorwerken zag er na afloop vaak als een schoorsteenveger uit. Dat ik
haast me onze deposanten gerust te stellen is nu allemaal voltooid verleden tijd.
De personeelsbezetting was omstreeks 1900 ook niet indrukwekkend en dat bleef
lange tijd zo. In 1900 waren er een rijksarchivaris, een middelbaar archiefambte
naar, een klerk en een boekbinder-conciërge. In de twintiger jaren was er tijdelijk
een tweede hoger archiefambtenaar ofwel chartermeester, maar in de crisistijd
daalde de bezetting tot 3 man, rijksarchivaris, middelbaar archiefambtenaar en
boekbinder-conciërge.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat er ook maar een 1200 strekkende meter archief
te beheren viel maar dat waren dan ook zeer bewerkelijke oude archieven van vóór
1813. Het is geen wonder, dat de bewerking daarvan ten behoeve van een vlotte en
doelmatige raadpleging maar langzaam vorderde.
Te langzaam, zodat wij nu met een flinke achterstand in de bewerking zitten. Dat
is een probleem, want intussen is het archiefbestand zeer gegroeid en onder de
nieuwe aanwinsten bevinden zich ook zeer belangrijke oude en daarom bewerke
lijke particuliere archieven, zoals het huisarchief Almelo. Bovendien heeft het rijks
archief de bewerking van het belangrijke Twickel-archief op zich genomen. Dat
hadden we niet durven doen, als er intussen niet een belangrijke verbetering in de
personeelssituatie was gekomen. Terwijl er in 1971 nog maar 6 man vast personeel
op de poort was en geen enkele hulpkracht, telt de dienst nu 12 man vast personeel
7 wetenschappelijke archiefambtenaren en 5 andere krachten terwijl in het
gebouw tevens 8 hulpkrachten en twee stagiaires onderdak vinden.
De hulpkrachten versterken de capaciteit van het restauratie-atelier, zorgen voor
fotografie, verpakking en etikettering van archieven, voor indicering en voorberei
dingen daartoe en versterken de bezetting van de leeszaal.
Buiten het gebouw geniet het rijksarchief thans de hulp van medewerkers van "Het
Dorp" bij Arnhem en van de Administratieve Centra te Almelo, Hengelo, Enschede,
Deventer, Ommen, Zwolle en Nijmegen, een 80 personen in totaal, die bronnen
materiaal voor genealogisch onderzoek indiceren, voornamelijk doop-, trouw- en
begraafboeken, registers van de Burgerlijke Stand en dergelijke.
Ook worden in de Centra bewerkt registers van overdracht van onroerend goed, dit
in samenhang met de inventarisaties van veldnamen. Deze veldnamen-inventarisaties
worden thans in een 15-tal Overijsselse gemeenten verricht, deels door vrijwilligers en
groepen van vrijwilligers, deels ook weer door medewerkers van Administratieve
Centra. De systematische inventarisatie van veldnamen in Overijssel is een groot
project, opgezet door de Culturele Raad Overijssel, in samenwerking met het bureau
[230]
[231]