erger nog naar snobisme. Het meest gewone en alledaagse kon feestelijke trekken krijgen. Het moet voor de toenmalige rijksarchivaris in Noord-Brabant, mr. J. P. W. A. Smit, een dag "om met wit aan te krijten" zijn geweest om 1 mei 1946 Weijtens als sta giaire te zien aantreden. Een voltooide gymnasiale opleiding aan het Augustinianum van Eindhoven, een, weliswaar door oorlogsjaren onderbroken, aantal jaren studie in de geschiedenis aan de Nijmeegse Universiteit, behoorden tot de bagage van de nieuweling. Smit, zelf een man van grote denkkracht, die weerbarstige archief- en rechtsbegrippen in strakke sonnetten wist te vatten een bezigheid die nu met schouderophalen zal worden gehonoreerd heeft zich tot in hoge ouderdom tot zijn adept uit het archief aangetrokken gevoeld. Wij tasten zeker niet ver mis, als wij beïnvloeding van de schrijver van "De Brabantsche beelden en teekens van recht" aannemen op Weijtens' gedegen kennis van de wereld van wapens en zegels, belevingswereld en ornamentiek van de maatschappelijke bovenbouw gedurende een lang verleden. Steeds die belangstelling voor dit specialisme uitdiepend, dat uitge breide verkenningen meebracht van adel, patriciaat en bourgeoisie in binnen- en buitenland, het reilen en zeilen van hun bezittingen, kastelen, huizingen en rechts gevolgen, vond deze pas haar eindpunt enkele weken voor het definitieve heengaan. Na zijn pensionering toch, op 1 oktober 1975, heeft hij het werk van de inventari satie van alle op het rijksarchief in Utrecht aanwezige wapens voortgezet en zo goed als voltooid. In dit kader kunnen ook geplaatst worden in de latere "Utrechtse" tijd de publicatie van de "Inventaris van het archief van het huis Sparrendaal te Driebergen" (1964); "De zwerftocht van een koperen grafplaat" uit Oud-Utrecht 1965, waarin de genealogie uitkomst biedt om te doen zien waarom de fraaie 16e eeuwse zerk van Joost van Aemstel van Mijnden uit het slot Loenersloot aan de Angstel in Westfalen belandde. Het sluitstuk en meest doorwrochte werkstuk zal intussen blijken te zijn de studie over "De Arundel-Collectie. Commencement de la fin Amersfoort 1655", uit 1971, waarvoor een gekwalificeerd kunsthistoricus rustig als auteur zou mogen tekenen. De bewogen lotgevallen van de verzamelaars, de Howards, en een deel van hun beroemde schilderijencollectie, waarin namen als Dürer, Holbein, Breugel, Van Ley- den, Rembrandt, Rubens, Van Dyck, Rafaël en Titiaan figureren, werden, nadat gebleken was dat deze in 1655 in Amersfoort in beslag waren genomen, aan een diepgaand onderzoek onderworpen. Het betreft goeddeels topstukken van de ge noemde meesters, die de grote musea ter wereld nu sieren. De achtergrondschilde ring van deze safari uit de republiek der schone kunsten wijst in de meer dan 250 aantekeningen op een gedegen belezenheid. Te betreuren valt misschien, dat een later door de schrijver voortgezet onderzoek naar een mogelijke herkomst van het beroemde Utrechtse Psalterium via de Arundel-Collectie (nog) geen positief resul taat mocht opleveren. Wel tot grote voldoening heeft geleid de omstandigheid, dat hij door bemiddeling van mr. F. W. Steer te Chichester, archivist and librarian to His Grace the Duke of Norfolk, zijn boek aan laatstgenoemde persoonlijk heeft kunnen aanbieden. Door vooruit te lopen op dit geliefd en gekoesterd specialisme, zou de indruk kun- nen ontstaan, dat er van afroming sprake zou zijn geweest, zodat de alledag-archief- kost is blijven liggen. In de Bosse-tijd, welke 21 juli 1949 door een benoeming tot archivist aan het Algemeen Rijksarchief beëindigd werd, vindt inventarisatie van de schepenbank Zegge en Vorenseinde plaats. Het examen voor middelbaar weten schappelijk archiefambtenaar werd in 1947 afgelegd. Behalve de gewone werkzaam heden van informatie en ordening, welke in zijn Haagse tijd, lopend tot oktober 1956, inventarissen van tiendzaken in Zuid-Holland en een voorlopige inventaris van het archief van de raadspensionaris van Holland, Isaac van Hoornbeek, opleverden, komen de aktiviteiten ten behoeve van onze Vereniging. In de periode 1952-1961 treedt hij op als secretaris-penningmeester van de afdeling van rijksarchiefambte naren en van 1960-1965 als secretaris van de Vereniging van Archivarissen in Neder land. Tussen 1952 en 1965 vertegenwoordigt hij ook de Vereniging in de Centrale van Hogere Ambtenaren. Wat in deze functies onze collega stempelt, is zijn voor keur voor het harmoniemodel. Als vignet voor zijn Arundel-boek kiest hij het embleem, voorgesteld op de Allegorie op de dood van de graaf van Arundel: drie dierfiguren met het motto "Concordia cum Candore". Als aimabele onderhandelaar komt hij ook naar voren in de Utrechtse tijd, waar het gaat om verwerving van grote, nieuwe archiefcollecties, omdat de schenker of bruikleengever vanwege de naar voren komende kennis van zaken zijn bezit in goede handen wist. Ook de Neder landse Stichting Kastelendocumentatie nam hem in haar bestuurskring op. Als echter de signatuur-Weijtens blijvend ergens op gedrukt zal blijven is dat de topografische afdeling van Utrechts, in zijn dagen verrezen, nieuwe rijksarchief. Reeds in de vijftiger jaren had hij zich op het Algemeen Rijksarchief bezig gehouden met de beschrijving van kaarten o.a. van de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen. In Utrecht wenkte een dorado van topografisch materiaal, een uitzonderingsgeval in de [221] ■BI [220]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 15