Werd zo'n veenplas op een gegeven moment drooggemaakt, dan onstond er een
droogmakerij en kreeg een eigen bestuur. Na 1811 werd het bestuur over de afwate
ring in de voormalige ambachtsheerlijkheden gevoerd door besturen die te vergelij
ken waren met de banbesturen in Westfriesland en elders in Noord-Holland. Het
waren de overblijfsels van de oude ambachten, stukken daarvan als het ware en
werden nog steeds zo genoemd. De burgemeester was meestal schout van het am
bacht en als zodanig dijkgraaf, doch het ambachtsbestuur stond los van het gemeen
tebestuur. Hier dus een personele unie. Hoewel Provinciale Staten van Noord-
Holland elders banbesturen instelden ingevolge de gemeentewet van 1851, hebben
ze voor het Rijnlandse deel van Noord-Holland dezelfde handelwijze toegepast als
de provincie Zuid-Holland in Rijnland heeft gedaan en de ambachten laten voort
bestaan tot hun opheffing in 1869. De taak van de enkele ambachten in Noord-
Holland die er toen nog over waren gebleven werd overgedragen aan Rijnland dat
deze taak op zijn beurt weer overdroeg aan de betreffende gemeenten18.
Samenvatting
Samengevat kan men wel stellen dat in heel Noord-Holland de meeste zee- en ring
dijken, belangrijke dammen en grote boezems onder toezicht stonden van en onder
houden werden door een apart bestuur; waar dit bestuur ontbrak zorgden de am
bachten zelf voor hun zeedijk of ringdijk.
De afwatering van de oude landen gelegen in de verschillende rechtsgebieden was
een zaak van schout en schepenen van de betreffende ambachten en gerechten.
Omgekeerd hadden de besturen van de verschillende droogmakerijen in meer of
mindere mate ook bestuurlijke taken.
Deze toestand heeft in de meeste gevallen bestaan tot in de 2e helft van de 19e eeuw-
Daarna is de zorg voor de zeedijken gecentraliseerd en die voor de omringdijken
opgedragen aan nieuw gereglementeerde heemraadschappen die tevens met de af
watering in hun gebied werden belast. Ook het boezembeheer van Kennemerland
en heel Westfriesland is in één hand gekomen.
Het gemeente- en polderbestuur is definitief gescheiden, zowel door de stichting van
gemeenten in de droogmakerijen als door de instelling van ban- en ambachtsbesturen
en de reglementering van de polders op het oude land.
De archieven
Dijkbesturen, polderbesturen en besturen van droogmakerijen, drie categorieën
waterschapsbesturen en dus ook drie categorieën waterschapsarchieven.
nr. 133 "Stukken betreffende het proces van schout, gerecht en poldermeesters der
respectieve polders onder Ouder-Amstel met die van Amstelveen over de buiten
gewone reparatiekosten van de Ipenslootersluis, 1717. 1 omslag",
nr. 135 "Overeenkomst tussen schout, gerecht en poldermeesters der respectieve pol
ders onder Ouder-Amstel over de reparatiekosten van de Ipenslootersluis, 1771. gelijk
tijdig afschrift".
18 G. de Vries-Schorer, a.w. blz. 159-160.
[146]
I. De archieven van dijkbesturen (ambachten), (hoog)heemraadschappen en be
sturen over belangrijke dammen en boezems.
Deze archieven zijn door de besturen altijd zelf beheerd- Waar deze dijkbesturen
en (hoog)heemraadschappen territoriaal in bannen verdeeld waren, hebben zij in de
meeste gevallen bij de opheffing van de banbesturen hun archieven overgenomen.
II. De archieven van de polders gelegen op het oude land, de kleine droogmake
rijen zonder eigen bestuur en de meeste veenderijen.
Deze archiefbescheiden vormen tot in de 19e eeuw een onderdeel van het ambachts-,
dorps- en gemeente-archief, op hetzelfde niveau als de archivalia van de armmeesters
en kerkmeesters, of het nu om een enkel molenboek gaat of om notulen van schout
en schepenen als dijkgraaf en heemraden of om notulen van poldermeesters. In de
meeste gevallen zijn er geen afzonderlijke resoluties en notulen gehouden, maar zijn
de polderzaken te vinden in de resolutie- en notulenboeken van de dorpen en ge
meenten19. Ook op de schepenrol komen waterstaatszaken voor20. Pas met de in-
L. Waaker, inventaris van de polder Assendelft, 1938,
nr. 198 "Aantekeningen uit de notulen van het gemeentebestuur voorzover zij be
trekking hebben op waterstaatszaken, 1681-1797. (19e eeuw) 1 stuk".
B. M. de Jonge van Ellemeet, inventaris van het oud-archief van Graft, 1922.
nr. 24. Resolutieboek. "Op den 19en februari 1643 soo is bij schepenen ende vroet-
pen van Graft, Graftdijck, ende Noordeynde collegialiter tot Graft op het Raethuys
vergadert sijnde de rekeninge gehouden, soo van dorpscosten als molengelden ende de
costen van de nieuwe dijckagie in den Oostdijck ende is deselve rekeninge opgenomen
ende met malcanderen geresolveert dat men tot vervallinge van de voorseide costen in
't verleden jaer gemaeckt soude omslaan over ieder schotpont acht guldens, ende tot
vervallinge van de cost ende landen consenterende omslagen over ieder mat 10
stuivers
G. v. Es, inventaris van het oud-archief van Schoorl, 1925,
nr. 1 Resolutieboek. "Rechtdag gehouden tot Schoorl den lie October 1745
schepenen hebben hierover geresolveert, ordonneren dat de bueren van Straat den
voorseiden pomp duiker) bij provisie moesten repareren en in gevalle deselve
kunnen aantonen dat 't selve door een ander moet werden gedaan, dat zij dan
werden ontheft en 't zeiven gebragt ten lasten zoals dan bevonden zal werden".
Zie ook noot nr. 10.
G. v. Es, inventaris van het oud-archief van Akersloot, 1926,
nr. ld "Rolle gehouden den 26 maart 1790verder schout gequalificeerd om de
Heyslootdijk en -weg te besteden voor dorpsrekeningh voor deeze jaare om 20 gld.
en de schout geauthoriseerd om de noodige verbetering aan de Heylooërdijk te laten
doen mits niet meerder onkosten te maken als seventigh guldens voor 't dorp
B. M. de Jonge van Ellemeet, inventaris van de oud-rechterlijke- en weeskamer
archieven, 1932,
nr. 188 "Rolle ofte dingboek van den dorpe Uitgeest, 1684-1702. Rechtdagh gehouden
binnen Uutgeest op den 10 augustij 1696. present alle de schepenen als heemraden,
Frans Bongarts schout tot Uutgeest ende dijckgraeff van de polder genaemt den
Brouck in dese laeste qualitijt, eijsscher contra Huijgh Jans woonende tot Uutgeest
voornoemt, gedaegde. Den eijsscher dede seggen dat den gedaegden hem nyet en
heeft ontsien in de maent van april jongsleden den dijck van den voornoemden
polder merckelijck ende tot een geruyme distantie, off selfs, off door desselfs be
diende aff te steecken ende ontgronden off doen affsteecken ende ontgronden ende de
spijs daervan gecomen, over desselfs landt te brengen, 't welck alsoo een notabele
[147]