te lang nutteloos in Roermond verbleven. Overeenkomstig dit advies kregen de com
missarissen in de loop van die maand ontslag. Baillet ontving de opdracht om de
minuut-inventaris, die Syben hem inmiddels had gegeven, plus het hem toegezonden
exemplaar naar Brussel te sturen, waaraan hij op 30 december voldeed. De poging
tot herinventarisatie van het archief van de Staten van het Overkwartier van Gelder
was mislukt. De Geheime Raad had in het begin te lichtvaardig over de problemen
geoordeeld. Een laatste opmerking is, dat in Roermond slechts één man, de kanselier
Baillet, de hele waarheid van de commissie kende. Slechts aan de burgemeester en de
momboir deelde hij iets, lang niet alles, mede. De Staten, om wier archief het per
slot van rekening te doen was en die de eerste belanghebbenden waren, hebben nooit
een officieel bericht ontvangen.
Een fictieve inventaris
De heren Baillet en Poncet hadden in 1746 toch niet stilgezeten: zij hadden in Roer
mond al een schets voor een nieuwe inventaris gemaakt op basis van de inventaris
van Syben en volgens de richtlijnen van de Geheime Raad. De schets zag er als volgt
uit, wat de indeling betreft;
Hoofdstuk I charters
Hoofdstuk II registers van charters, rechtsgebruiken en privileges
Hoofdstuk III: recessen en doleantiën
Hoofdstuk IV: inhoud der 82 bundels
Hoofdstuk V procesdossiers van het Hof van Gelder, die in 1684 uit Arnhem in Roer
mond terugkeerden.
De hoofdstukken III en IV waren elk verdeeld in vier titels, waaronder de inhoud
der beschreven bestanddelen was geplaatst. Binnen elke titel heerste een chronolo
gische volgorde en bij elke beschrijving werd naar het betreffende deel, band of
stuk verwezen. De titels waren:
1 betreffende het bestuur van de staat en de privileges van het land,
2 betreffende de bisschop van Roermond en de kerkelijke personen, goederen en juris
dictie,
3 betreffende de beden, contributiën, inlegeringen en doortochten van troepen en an
dere rechten en inkomsten van de landsheer en de steden,
4 betreffende het Hof van Gelder, de justitie en politie.
Dit ontwerp vertoont meer systeem dan de inventaris van Syben al is ook hier de
inhoud van bestanddelen beschreven in plaats van de bestanddelen zelf. De samen
stellers hadden het archief niet gezien en waren, zoals gezegd, uitgegaan van Sybens
werk, dat in 1746 aan de kanselier was toegezonden. Zij hadden dan ook een aantal
stukken niet in de schets kunnen opnemen, omdat uit de beschrijvingen van Syben
niet duidelijk bleek, waarop de stukken betrekking hadden. Ook waren de stukken
weggelaten, waarmee de koning van Pruisen niets te maken had. Zodra men nu
toegang tot het archief kreeg, zou de laatste hand aan deze schets gelegd kunnen
worden, zodat deze het karakter van defintieve inventaris verkreeg.
De Geheime Raad was het met dit ontwerp in het algemeen wel eens. Over de details
kon men niets zeggen, zolang men de stukken niet met eigen ogen gezien had. De
[134]
Raad dacht niet, dat men dit ontwerp aan de Pruisische gezant kon geven. De nieu
we gevolmachtigde minister liet hierop op 12 december 1746 aan de Geheime Raad
weten, dat hij het advies naar Maria Theresia zou sturen. Te Wenen heeft men het
advies van de Geheime Raad blijkbaar niet opgevolgd. In 1753 overhandigde de
Pruisische gezant aldaar een memorie met de volgende inhoud. In 1752 was hem
een inventaris gegeven van stukken, die zich te Roermond en in de rekenkamer te
Brussel betreffende het Overkwartier bevonden. De koninklijke commissie te Gel-
dem had echter op 27 november 1752 geconstateerd, dat de inventaris slechts in de
eerste vier hoofdstukken bescheiden van het Statenarchief bevatte, terwijl het vijfde
hoofdstuk enkel betrekking had op de in 1684 teruggebrachte procesdossiers. Tot
nieuwe stappen, zoals de inventarisatie van het archief van het Hof van Gelder,
heeft deze actie van de Pruisische gezant niet geleid. Belangrijk is voor ons slechts,
dat de overgeleverde inventaris dezelfde indeling kende als het ontwerp van Baillet
en Poncet en niet die van de inventaris van Syben19. Tot dezelfde conclusie komt
men, wanneer men de inleiding van Nettesheims Geschichte der Stadt und des Amtes
Geldern uit 1863 leest. Deze zeer verdienstelijke amateur-historicus was niet in staat
geweest om het archief in het raadhuis te Roermond te raadplegen, wegens de onge
ordende toestand, waarin het verkeerde. Gelukkig had hij de beschikking gekregen
over een afschrift van een achttiende eeuws repertorium, berustend in het Konink
lijke Geheime Staatsarchief te Berlijn, van het archief te Roermond- Volgens dit
repertorium omvatte het archief meer dan 250 "Urkunden", een legerboek en ande
re registers met privileges, 23 resolutieprotocollen en 20 banden doleantiën20. Ook
hier vindt men de indeling van de schets van Baillet en Poncet terug.
De regering te Wenen heeft derhalve in 1752 aan de Pruisische gezant een afschrift
van de ontwerp-inventaris van Baillet en Poncet gegeven en Pruisen in de waan
gelaten, dat dit de inventaris van het archief van de Staten was, waarop Pruisen
krachtens artikel 18 van het Barrièretractaat recht meende te hebben. Deze inven
taris was volkomen fictief en haar naam niet waardig. Met behulp van dit geschrift
had men niets in het archief kunnen terugvinden, dat immers volgens de ordening
van Syben gerangschikt was. Bovendien omvatte dit geschrift nog minder stukken
dan de inventaris van Syben, die ook slechts een selectie van het aanwezige materiaal
was. Kortom de inventaris gaf helemaal geen beeld van de samenstelling van het
archief, Pruisen was afgescheept met een waardeloos geschrift.
De Staten ontvangen een derde inventaris
Tenslotte moeten wij nog even onze aandacht vestigen op de Staten van het Oosten
rijks Overkwartier van Gelder, die een zeer passieve rol speelden. De Staten beschik
ten niet eens over een exemplaar van de inventaris van hun geordend archief. Tij
dens de landdag van 25 november tot 2 december 1738 gingen zij wel in op het aan
bod van Syben om hen een afschrift te bezorgen, maar daarvan kwam niets terecht.
19 ARAB, jointe des terres contestées, nr. 555. Zie ook: J. Woltring, Het geschil met
Pruisen en Duitsland over de archieven van het Gelderse Overkwartier (18561898),
N.A.B. 63 (1958/1959), p. 147.
20 F. Nettesheim, Geschichte der Stadt und des Amtes Geldern, Krefeld 1863, herdruk
Kevelaer 1963, p. X—XI.
[135]