pakketten beschreven werd, heeft het mis. Elke bundel werd voorzien van een dubbel blad papier met de volgende tekst: "uuyt deze fardé gequoteert N.25 sijn de acht hierboven op liggende stucken geinventariseert ende gesepareert van dese fardé, de voerdere stucken niet geregistreert sijn van ghene consideratie". De stukken, die dan wel beschreven werden, vertonen qua inhoud geen samenhang met elkaar. De be schreven stukken werden in dorso voorzien van het volgnummer in de bundel en in het dubbele blad gelegd. Deze omslag kwam dan boven op de onbeschreven stukken van de bundel te liggen. Men kan zich voorstellen, dat de losse stukken op het eerste gezicht heel aardig geordend waren: 82 stapeltjes voorzien van een doorlopend nummer. Echter slechts enkele stukken van de stapels waren in de inventaris ver meld. Het eerste deel van de inventaris kwam op deze wijze in grote lijnen overeen met de aangetroffen bestanddelen: Hoofdstuk I akten opgenomen in het legerboek Hoofdstuk II inhoud der 82 bundels Hoofdstuk III stukken voorkomend in de doleantiën Hoofdstuk IV besluiten uit de recessen Hoofdstuk V charters Het tweede deel van de inventaris was meer naar onderwerpen ingedeeld: Hoofdstuk VI stukken betreffende het bestuur van de staat en het beheer der publieke penningen Hoofdstuk VII stukken betreffende geschillen van de Staten met de stadhouder, de bisschop van Roermond en het Hof van Gelder Hoofdstuk VIII: reglement voor de rechtspraak in het Overkwartier Hoofdstuk IX procesdossiers van het Hof van Gelder, die na de wegvoering uit Roer mond in 1632 werden teruggebracht in 168415 Hoofdstuk X stukken betreffende de onraadspenningen. Behalve deze beschrijvingen was de inventaris nog voorzien van een opdracht aan Maria Elisabeth, een memorie over de aanspraken van de landsheer op Uerdingen, lijsten van stadhouders en abdissen der Munsterabdij te Roermond, uittreksels uit de inventaris van de charters van Vilvoorde en talloze afschriften, zodat de hele inventaris 23 afdelingen omvatte. Beide delen plus een uittreksel van de stukken, die de koning van Pruisen konden interesseren, besloegen 3200 bladzijden. De inventaris had voor alles de bedoeling om inzicht te geven in de inhoud van het archief van de Staten, waarbij de nadruk echter vooral viel op de inhoud der stukken. Op deze wijze werd de deur ver opengezet voor de subjectieve belangstelling van de inventarisator, die juist in een inventaris geen invloed mag hebben. Zo werd de serie protocollen en doleantiën beschreven als één grote reeks besluiten en akten, die achteraf nogal willekeurig uitgekozen lijken. Bij de losse stukken komt deze fout nog duidelijker naar voren. Nu de oude orde verstoord en de papiermassa opnieuw geordend was, werden enkel die stukken beschreven, die de inventarisator belangrijk vond. De rekeningen van de onraadspenningen en de bijlagen werden in het geheel niet beschreven. Wij komen nu aan de derde fout van de inventaris: het gebrek aan logica. De bundels met losse stukken vertonen geen samenhang wat onderwerp of 15 Flament, archieven der gemeenschappen, p. 354358. [126] zaak betreft. Noch binnen de bundel noch tussen de bundels onderling is een chro nologisch verband aan te wijzen. De indeling van de inventaris is niet uniform. In het eerste deel nam Syben de bestaande archiefbestanddelen als leidraad, in het tweede deel vormde hij rubrieken. Natuurlijk valt het voor ons na het verschijnen van de Handleiding in 1898 niet moeilijk om kritiek te hebben op een inventaris van vóór die datum. Wij staan echter niet alleen. Ook tijdgenoten zoals de Hoge Raad der Nederlanden te Wenen en de Geheime Raad te Brussel plaatsten kritische aan tekeningen bij Sybens werkstuk. De fouten mag men Syben toch niet zo zwaar aan rekenen. Waarschijnlijk had hij tevoren nooit iets dergelijks gedaan en beschikte hij ook niet over een instructie, die aangaf, hoe hij moest handelen. Zijn commissie verwijst in ieder geval niet naar een instructie. De eigentijdse kritiek In het begin van 1744 werd de kwestie van de inventarisatie van de Gelderse archie ven te Roermond weer van Pruisische zijde opgenomen. De gezant van de koning van Pruisen bij het Weense hof overhandigde aan de staats- en hofkanselier een memorie. Deze hield onder andere in, dat aan een zekere Borckenfeldt, die resident van de koning van Pruisen te Brussel zou zijn, zonder uitstel een copie van de in ventaris der archieven te Roermond moest worden verstrekt, die zes jaar geleden voltooid zou zijn16. De Hoge Raad der Nederlanden overwoog daarop, dat ten tijde van Karei VI opdracht tot de inventarisatie was gegeven. De inventaris kwam rond Pasen 1741 te Brussel aan, juist toen de Pruisen Silezië veroverd hadden, zodat er toen geen tijd was om de inventaris te onderzoeken. De Hoge Raad deed vervolgens twee voorstellen. Men kon voorstellen om de zaak te laten rusten, totdat een con ferentie in Den Haag zou worden gehouden, ofwel men kon voorstellen, dat Pruisen een authentiek afschrift van de inventaris van Syben zou accepteren onder afgifte van de verklaring, dat men voldaan was. Overigens had de Hoge Raad zich ook een mening gevormd over de inventaris, die was neergelegd in zijn "reflexions sur les defectuosités de l'inventaire des archives de Gueldre". De Hoge Raad vond, dat Syben "trois gros volumes sans aucune forme d'inventaire, sans titre, sans authenticité, remplis de fautes et d'erreurs" had samen gesteld. De eerste opmerking was, dat Syben veel stukken uitgebreid beschreven had, geheel in strijd met de regel, die men bij een inventaris moest volgen, "oil Ton doit se borner a qualifier les titres dans leurs circonstances essentielles sans en faire l'extension". Dan waren er stukken, die meerdere keren in de inventaris genoemd werden, alsof het verschillende stukken waren, terwijl het in werkelijkheid om dezelf de ging. Andere stukken behoorden niet in de inventaris voor te komen, omdat ze onnuttig waren. Tenslotte waren er, die wel eens nadelig konden zijn voor de belan gen van de landsheer, zoals de inventaris van de archieven te Vilvoorde, die de koning van Pruisen niets aangingen. De Hoge Raad vond, dat het driedelige werk terug naar Brussel moest worden gestuurd en dat er een geheel nieuwe inventaris moest komen. Ten aanzien van het beschrijven van stukken gaf de Hoge Raad een 10 ARAB, archief jointe des terres contestées, nr. 555. Alle stukken, welke niet apart ge citeerd worden, bevinden zich in dit dossier. [127]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 16