Geschiedkundig overzicht tot 1715
Het Overkwartier van Gelder omvatte grote delen van Midden- en Noord-Limburg
en aangrenzend Duits gebied. Nadat de afscheiding van de Nederkwartieren zich
rond 1590 had voltrokken, vormde het Overkwartier een afzonderlijk gewest met
eigen staatsinstellingen, behorend tot de Zuidelijke Nederlanden. In Roermond, de
hoofdstad van het Overkwartier, waren het Hof van Gelder en de Gelderse reken
kamer gevestigd. Beide instellingen waren in 1580 respectievelijk 1581 uit Arnhem
naar het zuiden overgeplaatst in afwachting van betere tijden, maar door het ver
loop van de tachtigjarige oorlog verloren zij steeds meer terrein. Uiteindelijk hadden
zij alleen nog maar zeggenschap in het Overkwartier. De rekenkamer werd in 1681
opgeheven en verenigd met die van Vlaanderen. Het nieuwe lichaam zetelde voort
aan in Brussel. Naast beide genoemde colleges van de landsheer vergaderden ook
de Staten van het Overkwartier te Roermond, die na de afscheiding gewestelijke
staten waren geworden2. Na de Spaanse successieoorlog (1702—1713) werd het
Overkwartier bij de vrede van Utrecht in 1713, de verdragen van Rastadt en Baden
in 1714 en het Barrièretractaat in 1715 verdeeld tussen de koning van Pruisen, die
het grootste gedeelte kreeg, de keizer van Oostenrijk en de Staten-Generaal. In 1719
tenslotte werd Erkelenz aan Gulik afgestaan. Roermond viel aan Oostenrijk toe en
bleef hoofdstad van het kleine Oostenrijkse gedeelte van het Overkwartier3.
De archieven van de staatsinstellingen te Roermond werden, zoals bekend, niet in
de deling betrokken. Artikel 18 van het Barrièretractaat bepaalde: "Tous les docu-
mens et papiers, qui concernent le Haut-Quartier de Gueldre resteront comme
ci-devant ès archives de Ruremonde. Mais on est convenu, qu'il en sera formé un
inventaire ou régistre a l'intervention des commissaires de Sa Majesté Imperiale et
Catholique, de Sa Majesté de Prusse et des Seigneurs Etats-Généraux et copie
authentique sera donnée du dit inventaire a chacune des trois puissances pour avoir
toujours libre accès a tous les papiers et documens, dont elles pourroient avoir
besoin pour la partie qu elles possèdent dans le dit Haut-Quartier de Gueldre et dont
copie authentique leur sera delivréè a la première requisition". Dit artikel is geba
seerd op het principe van de ondeelbaarheid van archieven. Of het artikel als een
mijlpaal in de geschiedenis van de archivistiek beschouwd moet worden, valt nog te
bezien, aangezien reeds vanaf 1485 bij diverse vorstengeslachten in het Duitse Rijk
voorkwam, dat archieven buiten de erfenisdeling werden gehouden4. Geheel nieuw
was het principe dus niet.
Het artikel 18 schreef het maken van een inventaris voor van de bescheiden in de
2 A. J. Flament, De archieven der gemeenschappen, collegiën en ambtenaren te Roer
mond, die een rechterlijk of landsheerlijk karakter hadden of rechtstreeks invloed
hadden op het algemeen bestuur van de dertiende eeuw tot 1894, V.R.O.A. 17 (1894),
p. 316—330, G. H. A. Venner, De organisatie van de Staten van het Overkwartier van
Gelder gedurende de periode 1590—1602, Publications de la société historique et
archéologique dans le Limbourg 110 (1974), p. 287324.
3 J. J. de Wit en A. J. Flament, De vorming der heerschappijen op het grondgebied in
Limburg of die zich daarover hebben uitgestrekt, Publications 47 (1911), p. 104105.
4 R. H. Bautier, La phase cruciale de l'histoire des archives: la constitution des depóts
d'archives et la naissance de l'archivistique, Archivum 18 (1968), p. 145.
[122]
depots te Roermond. Reeds spoedig heeft men getracht dit gebod uit te voeren. De
gevolmachtigde minister L L. de Kinigseg benoemde op 4 mei 1716 Robert Henry de
Nicolarts, auditeur-generaal, om met de commissarissen van de zijde der Staten-
Generaal en de koning van Pruisen tot de inventarisatie van "tous les documens et
papiers concernant le Haut-Quartier" over te gaan, maar veel verder dan deze be
noeming is men blijkbaar niet gekomen5. In 1721 en 1732 werd nog eens een poging
ondernomen tot het inventariseren van het archief van het Hof van Gelder te Roer
mond. In beide gevallen werd geen resultaat bereikt, zodat wij hierbij niet hoeven
stil te staan6. De enige inventaris, die totstand kwam, was die van het archief van de
Staten.
De inventarisatie
De landvoogdes Maria Elisabeth deelde op 2 september 1730 aan de Staten van het
Oostenrijks Overkwartier van Gelder mee, dat de keizer geïnformeerd wilde worden
over de archieven in Gelder. Zij beval hen derhalve om een authentiek afschrift van
de inventaris te sturen met aantekeningen in de marge, of de stukken betrekking
hadden op Oostenrijks-, Pruisisch-, Staats- of Guliks Gelder. Wanneer er geen inven
taris was, dan diende die gemaakt te worden. De Staten reageerden al op 14 septem
ber 1730. Zij schreven, dat de archiefbescheiden bewaard werden in een aparte
kamer van het stadhuis te Roermond, waarvan de burgemeester en de syndicus van
de Staten elk een verschillende sleutel bezaten. Het archief omvatte resolutieregis-
ters, doleanties, privileges, rekeningen en de akten van inhuldiging van de lands
heren. Een inventaris was er niet en zou ook niet binnen een jaar op de gewenste
wijze gemaakt kunnen worden, wegens de wanorde, waarin het archief verkeerde.
De Staten waren tegen het maken van een inventaris. Op de eerste plaats werden
door de inventarisatie de belangen van de landsheer geschaad. Het publiek zou nu
immers op de hoogte komen van de geheimen, die in archieven bewaard werden,
wat tot twisten zonder einde en algemene wanorde, aangewakkerd door onrustige
geesten, zou leiden. Op de tweede plaats had het Barrièretractaat geen betrekking op
hun archief, aangezien het archief van de Staten enkel van belang was voor de Staten
zelf en de Gelderse onderdanen. Het Barrièretractaat bedoelde volgens hen in artikel
18 de archieven, die betrekking hadden op de souvereinen, hun lenen, domeinen en
processen. Welnu, voor de domeinen moest men zich maar wenden tot de reken
kamer te Brussel en voor de processen tot het Hof van Gelder en de momboir. De
Staten hoopten tenslotte, dat zij voldoende informatie hadden verstrekt en dat zij
geen inventaris behoefden te maken. De landvoogdes antwoordde pas op 12 febru
ari 1732, toen zij de Staten toestemming gaf om de syndicus naar Brussel te sturen
om nog andere bezwaren tegen de inventarisatie uit te spreken, maar de Staten
gingen hiertoe om kosten te sparen niet over7.
Gedurende vier jaren lag de kwestie stil, maar daarna gooide men het te Brussel
over een andere boeg. Op 26 maart 1736 deelde de landvoogdes aan de Geheime
5 Rijksarchief in Limburg (RAL), archief Staten Overkwartier, voorl. nr. 2258.
6 Algemeen Rijksarchief Brussel (ARAB), archief jointe des terres contesteés, nr. 555.
7 RAL, archief Staten Overkwartier, voorl. nr. 31, f.4850v, 104104v, 106 107v.
[123]