zoals het a la minute beschikbaar zijn van de namen van kartografen met hun bio
grafische gegevens e.d., kan het archiefwezen veel nut hebben, Hierop sluit drs.
Woelderink de discussie, waarna de lunch gebruikt wordt.
Om 14.00 uur wordt het programma voortgezet met een voordracht, geïllustreerd
met dia's, over "Ontwikkeling en organisatie van de hydrografische dienst van de
V.O.C. in de 17e eeuw" door dr. G. Schilder, medewerker van het Geografisch In
stituut van de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij splitst de kartografische aktiviteit van
de V.O.C. in twee delen, en wel die ontplooid te Amsterdam met als hoogtepunt
het werk van de familie Blaeu, en die door het atelier te Batavia. Al vanaf de op
richting van de V.O.C. bracht de overheersende positie van de Kamer Amsterdam
met zich mee dat deze Kamer verantwoordelijk werd voor de voorziening van alle
Kamers van kartografisch materiaal. Als eerste kartograaf werd Petrus Plancius
(1602-1608) aangesteld, die tevens verantwoordelijk was voor de voorziening met
navigatie-instrumenten en ook de stuurlieden moest examineren. De schippers wer
den verplicht hun journalen ter beschikking te stellen van de kaartenmaker voor de
voortdurende verbetering van kaarten en vaarinstructies. Strikte geheimhouding
was gewaarborgd door algehele inventarisatie van het kaartenbestand en het verbod
aan de kaartenmaker om iets te publiceren zonder toestemming.
De opvolgers als kartografen, Hessel Gerritsz. en Willem Jansz. Blaeu, maakten de
leggers, waarna een groot aantal medewerkers deze kopieerden; daardoor zijn alle
kaarten manuscripti. De schippers moesten na een reis al hun kaarten weer inleveren
en het was hun strikt verboden kaarten weg te gooien of te verkopen. Om dit beter
te kunnen controleren werden standaardlijsten van benodigde instrumenten en
kaarten ingevoerd, later zelfs in voorgedrukte vorm. De kaarten waren meestal
op perkament getekend i.v.m. de houdbaarheid van dat materiaal in de tropen, en
werden geborgen in blikken kokers.
Ondanks alle geheimhouding werden met name tijdens de Blaeu's (1633-1705) toch
kopieën voor derden gemaakt, waarvan de collecties Vingboons en Van der Heem
het bekendst zijn. Het hele kaartenbestand, berustend in het Oost-Indisch Huis te
Amsterdam, werd in 1690 opnieuw bewerkt en bijgewerkt, waarbij toen ook veel
gegevens uit Indië gebruikt werden.
Te Batavia was de equipagemeester verantwoordelijk voor de voorziening met in
strumenten en kaarten, alsmede de verwerking van nieuwe gegevens in de gebruikte
kaarten. Uit 1688 is een hoogst belangrijke inventaris van de Paskaartenkamer al
daar bewaard gebleven.
Vervolgens spreekt dr. A. H. Huussen jr., medewerker van het Historisch Instituut
van de Rijksuniversiteit Groningen, over "Rechtspraak en Kartografie". De tekst
van zijn voordracht is hierna volledig opgenomen op de blz. 7-15.
De discussie wordt geopend door drs. J. C. Kort, die vraagt naar de toepassings
mogelijkheden van het bij de kaartenafdeling van het A.R.A. wel gebruikte systeem
om kaarten van vóór 1600 toegankelijk te maken door het afgebeelde gebied in te
tekenen op de topografische kaart. De heer Hofman zegt dat de capaciteit aan con
touren op één kaart niet groot is, en voor iedere kaart een apart moederblad te
[4]
tekenen is veel te kostbaar en onhandig. De heer Hoste benadrukt dat dit systeem
voor slechts 400 kaarten gebruikt is en alleen bij beperkte bestanden bruikbaar is.
De heer Ratsma voegt daar nog aan toe dat een zeer nauwkeurige beschrijving hier
bij nog de beste toegang geeft.
Op een vraag van mr. W. Downer over het gebruik van standaard-passepartouts
i.v.m. de grote variëteit in formaten, antwoordt de heer Hoste dat bij elke kast een
heel stel van die passepartouts hoort, zodat voor iedere kaart een vrijwel passend
passepartout gevonden kan worden.
Mr. Th. N. Schelhaas vraagt wat men aan moet vangen met kaarten van ver buiten
het eigen verzamelgebied. Drs. Woelderink suggereert dat men contact op zal nemen
met andere verzamelingen, die een groter terrein als verzamelgebied hebben, al mag
nooit het herkomstbeginsel uit het oog verloren worden. De heer Haga raadt aan
ju;st deze kaarten in de C.C.K. op te laten nemen.
Drs. Woelderink informeert of het restaureren van kaarten nog speciale kennis
vereist, specialer dan de bij de huidige archiefrestauratoren aanwezige kennis, en
v/ijst op de voortgezette vorming van archiefrestauratoren. De heer Hoste bevestigt
dit; z.i. is de kennis van de restauratoren te veel gericht op boekrestauratie en weet
men te weinig van b.v. verfrestauratie. De heer Haga voegt daar aan toe dat een
speciale opleiding voor kaartrestauratoren niet van de grond gekomen is. Desge
vraagd verklaart mr. W. Downer, namens de V.A.N. vertegenwoordiger in de
begeleidingscommissie Voortgezette Vorming Archiefrestauratoren, dat deze voort
gezette vorming geen volledige opleiding, doch slechts bijscholing inhoudt. De hui
dige cursus ondervindt moeilijkheden bij het van de grond komen, te wijten aan
interne moeilijkheden. Bovendien biedt deze ook geen oplossing; per jaar kunnen
slechts ca. 12 personen bijgeschoold worden, en al is daar dan ook kaartrestauratie
bij inbegrepen, het is weinig uitgebreid. De heer Haga voegt daar aan toe dat ook
van de kant van de musea in deze zeer weinig inbreng is.
De heer Van Dale, restaurator te Tilburg, benadrukt sterk het verschil tussen binder
en restaurator; z.i. zijn de restauratoren zeer wel in staat kaarten te restaureren.
Dankzij de voortgezette vorming zijn er thans zo'n 50 restauratoren echt wel be
kwaam om ook moeilijke kaartrestauraties tot een goed einde te brengen. Drs. Woel
derink constateert dat alleen een zeer geleidelijke verbetering haalbaar is.
Drs. De Vries adviseert om ook eens buiten het werkterrein van C.R.M. te kijken
en de grote bibliotheken met kaartverzamelingen daarbij te betrekken.
Op een vraag van mevr. Clement van de kaartenverzameling van de Vrije Universi
teit of alle in de Mechelse procesdossiers aangetroffen kaarten gepubliceerd zijn,
antwoordt dr. Huussen dat zulks gebeurd is in zijn publicatie Jurisprudentie en
Kartografie in de XVe en XVIe eeuw, Miscellanea Archivistica V, Algemeen Rijks
archief Brussel 1974.
Geen verdere vragen meer gesteld wordende, sluit drs. Woelderink hierna deze ge
combineerde vergadering.
De presentielijst werd door 130 personen getekend, waarvan 99 personen lid zijn
van de V.A.N. en 37 personen lid van De Topografisch-historische Atlas (10 per
sonen zijn lid van beide verenigingen).
[5]