maken van talloze onnodige reproducties voor eenmalig gebruik en op het belang van goede inventarissen (catalogi) met goed bruikbare neveningangen. De taak van een kaartbeheerder valt in twee hoofdelementen uiteen: enerzijds de toegankelijk heid op zo goed mogelijke wijze en op zo groot mogelijke schaal, anderzijds de ma teriele zorg, behelzende de meest gunstige berging en klimaatregeling, alsmede de wijze en het tempo van kaartrestauraties. Het probleem voor de kaartbeheerder is hoe hij deze in beginsel tegenstrijdige elementen toch bevredigend uit kan voeren. De toestand van de kaarten van het A.R.A. laat wel wat te wensen over. Een in juli 1977 uitgevoerde inventarisatie van noodzakelijke noodrestauraties bracht aan het licht dat er 110 van die restauraties per dag, ingaande 1 augustus 1977, uitgevoerd zouden moeten worden, doch daarmee is nog steeds geen begin gemaakt Wat de berging betreft geeft hij de voorkeur - voor wat kaarten betreft - aan liggende berging met een zeer beperkt aantal per lade van de te gebruiken planora- makasten. Er komt een sortering naar 3 formaten en al naar de toestand van de kaarten gaan er meer of minder in de daartoe in hoogte verschillende laden. Een ander probleem is de slijtage en beschadiging door het gebruik en het transport naar de studiezaal. Het gebruik van de kaarten zelf meent hij terug te kunnen dringen door de selectie van de voor een bepaald onderzoek te gebruiken kaarten met meer via de kaarten zelf te laten geschieden; daar een complete fotocatalogus voor het A.R.A. onhaalbaar is gezien de kosten en de plaatsruimte van de 150.000 a 200.000 foto's, ziet hij meer heil in algehele microverfilming, eventueel (wanneer de techniek en de kosten dit mogelijk maken) in kleur. Microverfilming biedt voor delen i.v.m. de scherpte van de kleinste details (waar het de onderzoekers juist vaak om is te doen), maar vereist in ieder geval gevlakte en schoongemaakte kaarten, waarvoor genoemde noodrestauraties onmisbaar zijn. Als dus na een verantwoorde keuze via de microfilms een bepaalde kaart toch in originali bestudeerd moet wor den, zal deze van een standaard-passepartout voorzien worden en daarna in een speciaal kaartenwagentje naar de studiezaal gereden worden. Tenslotte pleit hij voor het op veel grotere schaal dan thans geschiedt uitgeven van facsimiles in kleur en de verbetering van de restauratiemogelijkheden, eventueel d.m.v. een rijksrestau ratie-atelier. Hierna houdt de heer W. Hofman, medewerker van de topografisch-historische atlas van de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam, een voordracht over "het toe gankelijk maken van kaarten in het archief". Hij maakt een scherp onderscheid in kaarten die tot een bepaald archief behoren en dus echt archiefstuk zijn en losse kaarten uit verzamelingen e.d. - deze worden te Amsterdam apart geborgen. Het herkomstbeginsel is voor deze kaarten dus plaatsbepalend. Hij herinnert aan de zgn. Commissie Scherft, die een rapport opgesteld heeft over de situatie en toekomst van de kaartenverzamelingen van de Rijksarchieven en wijst op de daarin gesigna- eerde problemen. Indicering kan daar wel wat aan verbeteren, maar i.v.m. over- appingen blijft het risico van het niet signaleren van bepaalde kaarten bestaan. Hierop heef: men in Amsterdam een antwoord proberen te vinden door het invoeren van coördinaten, gebaseerd op het systeem van de huidige topografische kaarten. Zo ontstaan er blokken van 1 km*, die eventueel nog verkleind kunnen worden voor stedelijk gebied, welke teruggeprojecteerd kunnen worden op de stafkaarten van 1850 a 1860, die dienen als basis voor het thuisbrengen van détailkaarten (b.v. van de percelen, afgebeeld in de kaartboeken van stedelijke instituten als wees-, gast- en huiszittenhuizen, kerken, kloosters e.d.). Ook toont hij zich een voorstander van het maken van een klapper op alle in dit kaartenbestand voorkomende topografische aanduidingen: de praktijk heeft hem geleerd dat dit bij vele vragen een gemakkelijke oplossing biedt. Wel moet bij het maken van neveningangen steeds overwogen worden of de voordelen daarvan wel opwegen tegen het te verrichten werk. Aan de hand van deze methode is een reconstructie van het voorstedelijk landschap goed en zonder buitensporige moeite mogelijk. Spreker geeft een aantal voorbeelden waarbij kostbaar fundenngsonderzoek i.v.m. oude verstoringen van de ondergrond (sloten) overbodig gemaakt kon worden. Vervolgens treedt als spreker op drs. E. H. van de Waal, directeur van de Centrale atalogus Kartografie te Utrecht, die de nieuwe ontwikkelingen bij de C C K be handelt Hij brengt in herinnering de redenen die geleid hebben tot de oprichting van de C.C.K. en de problemen die al vanaf de start spelen, b.v. de kwestie van dé toepassing van de internationale standaarden, opdat ook in het buitenland van het Nederlandse gegevensbestand geprofiteerd kan worden, met de daaraan verbonden taalproblemen e.d. Het project is zeer tijdrovend; zo kost het goed beschrijven van een kaart globaal een uur, zelfs bij een ervaren beschrijver. Maar dan kan ook op vele soorten vraagstellingen een afdoend antwoord gegeven worden. De C.CR. is thans een aparte stichting, die een proefproject uitvoert en dus geen middelen en tijd heeft om volledig operationeel te kunnen zijn; het proefproject oopt in 1979 af. De geldmiddelen worden verstrekt door het N.O.B.I.N., dat via het Rijk 200.000 bijdraagt, en de Rijksuniversiteit Utrecht, die d.m.v. beschikbaar- ste ling van gebouwen, faciliteiten en personeel ook ongeveer 200.000 bijdraagt Hij streeft er naar deze "implementatiefase" verlengd te krijgen en bovendien vier extra beschrijvers als lokale helpers (een vliegende brigade ter assistentie van de beschrijvers ter plaatse) aangesteld te krijgen. Hij vertelt uitgebreid over de inter nationale ontwikkelingen, b.v. het gebruik van symbolen en grotere standaardisatie van de richtlijnen voor titelbeschrijving. Tenslotte toont hij d.m.v. dia's de verschil lende soorten beschrijvingen en de mogelijkheden daarmee (computeroutput), als mede een aantal staaltjes van luchtfotografie en foto's door satelieten gemaakt. De heer Ratsma opent de discussie en vraagt, gezien het probleem van de visueel- making als besproken door de heer Etoste, naar een koppeling aan de C.C.K.die blijkt inderdaad mogelijk. Het bestand wordt ook al op fiches "uitgeslagen" Drs. De Vries van de Universiteitsbibliotheek te Leiden wijst er o°p dat samenwer king het bestaansrecht van de C.C.K. is, gezien de overnamemogelijkheid elders en vraagt of dat bestaansrecht niet vervalt waar het betreft de vele unica in de kaart collecties van de archieven. Drs. Van de Waal antwoordt dat dit z.i. niet het geval is en wijst er op dat thans het kadaster de regels van de C.C.K. al volgt, omdat de informatie de gebruikers zo veel beter bereikt. Ook van de "randverschijnsels", [2] [3]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 7