blieke opinie toe enige invloed uit. De eerste rector van het Europees College te
Brugge, Henri Brugmans, is een Nederlander en was in zijn vaderland een actief
propagandist. In Den Haag zijn de archieven van de Beweging van Europese Fede
ralisten en van de Nederlandse Raad van de Europese Beweging. Walter Lipgens
heeft in zijn voortreffelijke boek over het begin van de Europese Eenwordingspoli-
tiek daarvan reeds gebruik gemaakt.
Ten overvloede herinner ik aan het weerbarstige journalistieke materiaal: behalve
enkele ideologische elementen treft men tenminste momentane reacties aan. Echte
weerslag van het optreden van bewindslieden, parlementariërs en federalisten is dat
eigenlijk niet.
Tenslotte dien ik enkele namen te geven van ministers, beleidsambtenaren, politici en
journalisten. Jammer genoeg publiceren die maar bij uitzondering hun memoires:
de oud-ministers Stikker en Beyen behoren tot de uitzonderingen. Hun persoonlijke
archieven zijn in het Algemeen Rijksarchief evenals dat van de Minister van Staat,
E. van Kleffens (overigens zal men in diens papieren niet al te veel voor ons onder
werp aantreffen). D. Spierenburg (Amerongen) en Van der Goes van Naters (Was
senaar) bezitten een privé-archief; van L. Beaufort zijn de nagelaten papieren bij de
paters Franciscanen in Utrecht; die van E. van der Beugel worden binnenkort in het
Algemeen Rijksarchief gedeponeerd. Deze instelling gaat ook met andere betrok
kenen contact opnemen. Vrij willekeurig hoewel in alfabetische volgorde is het
volgend lijstje van personen, wier privé archief van belang zou kunnen zijn. De
parlementariër Blaisse; H. Boon, thans voorzitter van het Genootschap voor Inter
nationale Zaken; P. Kersten; B. Molenaar, voorzitter van de Europese Beweging;
C. L. Patijn, W. Riphagen en I. Samkalden die in ambtelijke functies met name in
1952 een rol hebben gespeeld.
Ik kan dit overzichtje afsluiten met de weinig opwekkende mededeling dat de Neder
landse historici op een enkele uitzondering na (Baljé, universiteit Groningen over
de Nederlandse Europa-politiek en Vermeulen, universiteit Utrecht over de land
bouwproblematiek) niet actief bezig zijn met de geschiedenis van de Europese samen
werking vanuit Nederlands standpunt in de jaren 1945-1955. Evenals bij de tijdgeno
ten gaat de belangstelling van de huidige onderzoekers méér uit naar de Indonesische
kwestie, het economisch herstel, de binnenlandse politiek-maatschappelijke verhou
dingen en de ideologische aspecten van de Koude Oorlog.
Wie het onderzoek vanuit de Nederlandse invalshoek zou willen plannen moet zich
voor de politieke ontwikkeling de vraag stellen, of het veronderstelde verband tussen
illegaliteit en europees eenheidsstreven zo sterk gesteld moet worden. Het is aan te
raden eerst eens te gaan zoeken naar wat zich op regeringsniveau heeft afgespeeld.
Hoe interessant enkele artikelen in ondergrondse bladen waren en hoe enthousiast
na de oorlog de Nederlandse federalisten in hun vereniging hebben gewerkt, toch
kan men nu er de kans voor is ook anders beginnen. Want in weerwil van de activi
teiten en de concepties van de federalisten moeten de stimulansen en impulsen uit die
hoek op de regering niet worden overdreven. Het blijkt duidelijk dat de ervaringen
van de Nederlandse regering in Londense ballingschap verdisconteerd werden in de
opstelling na de bevrijding.
In de Londense tijd werd door de regering een speciale groep gevormd die de post
war planning ter hand nam. Tot het verlies van Indië (voorjaar 1942) had de Neder
landse regering de pretentie een middle power te zijn. Ze mokte vaak wanneer ze
merkte dat ze buiten de Britse en later de Amerikaans-Britse oorlogsbeslissingen
werd gehouden. Men realiseerde zich dat de Britten er kennelijk naar streefden
tijdens de komende vredesconferentie niet door al te veel kleine, maar formeel gelijk
waardige, geallieerden voor de voeten te worden gelopen. Daardoor ontstond er
naar de indruk van de Nederlandse regering een situatie dat de Britten ook in kwes
ties als naoorlogs relief, economisch herstel e.d. de touwtjes zoveel mogelijk in eigen
handen wilden houden en tegenover de Amerikanen namens Europa schenen op te
treden. In de winter van '42 op '43 trachtte men zich onafhankelijk van de Engelsen
en Amerikanen te gedragen. In het laatste oorlogsjaar kwam men tot het inzicht dat
een Europese benadering van internationale vraagstukken voor Nederland de gun
stigste houding zou zijn. Dat was voor onze handel het beste, voor de wederopbouw
van belang en ook voor de handhaving van orde en rust, wanneer die na de bevrij
ding door communistische acties in gevaar zouden komen. Een Europese houding
wel te verstaan, géén blokvorming want dan moest Nederland onder het juk van de
grote mogendheden door.
Het is natuurlijk de vraag hoe deze, in feite voorzichtige, vaak vertragende houding
gedocumenteerd kan worden. Men zou dat kunnen beproeven aan de hand van in
terne nota's. Soms zal men een omweg moeten maken en zoeken in dossiers in ver
band met Dumbarton Oaks, Bretton Woods, de voorbereiding van de UNO etc.
Het zal niet eenvoudig zijn en het vergt grondige kennis van zaken om een juiste
selectie te maken en de wezenlijke elementen en momenten te tonen.
Na 1945 zag men in het Nederlandse parlement een soort eredienst van het supra-
nationalisme, die echter meer te beschouwen is als een uitdrukking van adhesie aan
de UNO dan als een verlangen naar een Verenigd Europa. De Nederlandse regering
was niet gebrand op top-conferenties en voerde een Europees beleid dat eerder af
wachtend dan creatief mag heten. Nederland wilde de deur vèr open houden naar de
Atlantische wereld.
Naast het politieke aspect het economische. De onderzoeker zal erin geïnteresseerd
zijn te weten in hoeverre de leiders van de Europese beweging contacten met het
bedrijfsleven hebben gehad. Dat de regering af en toe het bedrijfsleven raadpleegde
over Europese samenwerking merkt men in de overheidsarchieven. Maar het
moeilijkst zal blijken te zijn de relevante documentatie van die grote bedrijven te
krijgen. Dat valt te betreuren, omdat dit raakpunt van politiek en economisch belang
juist de nationale ervaring voorbij gaat. De multinationals waren eerder en verder
over de nationale begrenzing heen dan de regeringen.
Een thematische, niet-nationale aanpak is zeker mogelijk voor de politieke ideeën
en de opinie-geschiedenis. Verschillende malen is gewezen op de relatie tussen de
Westeuropese sociaaldemocraten en de Europa-gedachte. Ook voor de katholieken
is dat een reëel thema: niet slechts de westeuropese maar ook de Hongaarse katho
lieken van Mindszenty bespeelden het. De Nederlandse katholieken stonden in het
decennium na de bevrijding ook weer sterk onder Franse invloed. Ook waar het een
[72]
[73]