De negentiende Brabantse Archivarissendag te Turnhout,
13 en 14 oktober 1977
In Kasterlee, een omgeving die velen zich nog herinnerden van een vorige gelegen
heid de elfde Brabantse archivarissendag die in 1969 door de archivaris van
Herentals J. Goris was georganiseerd kwamen op donderdag 13 oktober 1977
voor de inmiddels 19e keer de archivarissen uit het oude hertogdom Brabant bijeen.
Bij hun aankomst kregen de collega's al meteen een enorm pak documentatiemate
riaal uitgereikt door de stadsarchivaris van Turnhout H, de Kok en zijn assistenten,
die samen met de ere-stadsarchivaris R. Peeters deze keer als gastheren optraden.
Nadat iedereen zijn kamer had gevonden en zich had opgefrist begon om ongeveer
half negen in de achterzaal van hotel 'Den en Heuvel" de ontmoetingsavond, die
werd opgeluisterd door een optreden van de volkskunstgroep 't Kliekske". Deze
groep bracht op een zo eigen en enthousiaste wijze een programma van Vlaamse
en Brabantse vocale en instrumentale volksmuziek, dat vele aanwezigen aan het
slot lieten blijken deze groep vaker te willen zien en horen en als herinnering een of
meer grammofoonplaten kochten. Na het vertrek van 't Kliekske" volgde een
gezellig samenzijn dat doorging tot in de "kleine uurtjes".
Op vrijdag 14 oktober begon de wetenschappelijke bijeenkomst om negen uur.
Gelukkig is er bij het Cultuur- en Ontmoetingscentrum "De Warande" te Turnhout
voldoende parkeergelegenheid, waardoor het mogelijk was op tijd in de conferentie
zaal van dat centrum aanwezig te zijn. De bijeenkomst stond onder leiding van
Dr. A. Bousse, inmiddels ere-afdelingshoofd, d.w.z. oud-rijksarchivaris, van het
Rijksarchief te Antwerpen. In zijn openingswoord herdacht hij de twee collega's,
die ons in het voorbije jaar zijn ontvallen, rector H. Hens, oud-archivaris van het
bisdom s-Hertogenbosch, en kanunnik dr. M. Koyen o.praem., archivaris van de
norbertijnenabdij Tongerlo.
De Brabantse archivarissendag stond deze keer in het teken van de Ridderlijke
Duitse Orde. De eerste spreker was collega A. Jamees van het Rijksarchief te Ant
werpen, die uitvoerig inging op De Duitse Orde en de stichting van de Kommanderij
Pitsenburg te Mechelen. Allereerst gaf hij een schets van de geschiedenis van deze
jongste van de drie grote ridderorden, die evenals de Tempeliers en de Johannieters
haar ontstaan dankt aan de Kruistochten. In het Westen kende de Duitse Orde de
grootste uitbreiding in de 13e eeuw. De verschillende kommanderijen vestigin
gen) werden in diezelfde tijd ook verenigd in balijen provincies) met aan het
hoofd een landkommandeur. Twee balijen strekten zich over de Nederlanden uit.
Die van Utrecht verdient de aandacht als historisch curiosum; het is de enige balije
van de Duitse Orde die nog heden bestaat. De andere, die van Oudenbiezen, waartoe
Gemert behoorde, komt straks ter sprake.
[60]
De kommanderij Pitsenburg te Mechelen behoorde echter niet bij één van deze maar
bij de balije Koblenz, die vooral bezittingen had langs de Rijn. Het is niet duidelijk
waarom. Na uitweidingen over de rol van de Duitse Orde in Midden-Europa en in
de strijd tegen de Turken en over de ondergang van de orde in het begin van de
19e eeuw kwam spreker terug bij Pitsenburg. Deze kommanderij was de laatste in een
reeks van vestigingen in Vlaanderen en Brabant. Ook over de oudere vestigingen
vertelde spreker menig detail. Een stichtingsoorkonde of een schenkingsakte, die
aanleiding gaf tot de stichting van Pitsenburg is niet bekend. Een soliede grondslag
kreeg de kommanderij eerst in 1270 door verwerving van belangrijke inkomsten. Aan
het eind van zijn voordracht vertelde spreker een anecdotisch verhaal over de di
verse pogingen om de naam Pitsenburg te verklaren, een naam die nog voortleeft in
die van het Atheneum, het stadspark en een basket-ballclub te Mechelen, en die voor
het eerst voorkomt in een oorkonde van 1272.
De tweede spreker was H. M. Brokken, waarnemend rijksarchivaris in Zuid-Holland,
die zijn voordracht een (te) bescheiden titel had gegeven: Het archief van de Duitse
Orde te Gemert. Hij verheugde zich dat de inventaris van dit archief, waaraan
sedert 1971 op het Rijksarchief in 's-Hertogenbosch is gewerkt, thans dank zij de
medewerking van collega W. Lindemann tot een goed einde is gebracht en binnen
kort zijn weg naar de drukker zal vinden.
Spreker verdeelde zijn voordracht in drie hoofdstukken: Allereerst vertelde hij een
en ander over de kommanderijen van de Duitse orde te Gemert en te Vught en
over de kommanderijen van de Tempeliers, later Johannieters te Alphen (N.Br.).
Vervolgens besteedde hij aandacht aan de archieftechnische problemen van de inven
tarisatie en tenslotte behandelde hij de betekenis van dit archief voor de bestudering
van de geschiedenis van Noord-Brabant.
De balije Oudenbiezen, waartoe Gemert behoorde, omvatte 14 gewone en 3 priester-
kommanderijen. Tot de laatste behoorde o.a. Vught. De landkommandeur van
Oudenbiezen was sinds 1340 tevens "magister in partibus inferioribus" (landkom
mandeur van de Nederlanden). De stichtingen waren toevallig. Oudenbiezen zelf
gaat terug op een schenking door de abdis van Munsterbilzen en graaf Arnold III
van Loon van land, begroeid met biezen (junci) in 1220.
De vestiging van de Duitse Orde te Gemert vond plaats tussen 1220 en 1249. Sinds
1366 was de gehele allodiale of vrije heerlijkheid in het bezit van de Duitse Orde.
Dit was het fundament voor de latere souvereiniteit die, ondanks verschillende be
dreigingen o.a. na de Vrede van Munster, tot 1795 zou voortduren.
De aanwezigheid van de Duitse ridders te Vught is vanaf 1334 te signaleren. Eerst
in 1405 kwam deze vestiging als priester-kommanderij naar voren. Haar betekenis
was vooral van geestelijke aard. In 1662 kreeg de kommandeur van Gemert opdracht
de goederen te Vught te verkopen.
Over de Tempeliers en Johannieters in Noord-Brabant zijn veel minder gegevens
voorhanden dan over de Duitse Orde. Vandaar dat spreker iets dieper inging op de
geschiedenis van de kommanderij Ter Brake. Daarbij bleek o.a. dat vrijwel alle in
het Monasticon Batavum vermelde Tempelier-vestigingen in Holland, Zeeland en
[61]