Kadaster en Hypotheken zijn in 1811 bij de inlijving van ons land bij Frankrijk in
aparte boekhoudingen -los van elkaar volgens de daar geldende voorschriften
opgezet, omdat de doelstellingen verschilden. Al gauw echter werden ze met elkaar
in verband gebracht en thans zijn ze nauw verbonden. Ze worden sinds 1974 beheerd
door één instantie: de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers, kortweg
Kadaster genoemd.
De kadastrale boekhouding met zijn 20.000 kaarten was nodig om een billijke be
lastingheffing te realiseren. Het hele land moest opgemeten worden, per perceel werd
de belastbare opbrengst geschat, er werden kaarten getekend en de uitkomsten wer
den in registers genoteerd: alles bij elkaar was het een enorme prestatie. Door be
paalde omstandigheden kon het Kadaster echter eerst in 1832 worden ingevoerd.
Met de hypothecaire boekhouding ging het eenvoudiger. In openbare registers kon
men akten laten opnemen: een akte betreffende hypotheek in het register van in-
schrijv.ng, betreffende andere zakelijke rechten in het register van overschrijving.
Om gegevens hierin terug te kunnen vinden werden enkele hulpregisters aangelegd.
(N.B. Het woord "hypothecair" betreft soms ook alle andere zakelijke rechten. Uit
het zinsverband blijkt of de beperkte dan wel ruime betekenis bedoeld wordt).
Deze boekhouding werd beheerd door een hypotheekbewaarder. Veel vertrouwen
had de franse inspecteur-général niet in de nieuwe nederlandse ambtenaren, want in
zijn Instructie van 14 januari 1811 no. 344 schreef hij: "Des Hollandais, qui n'ont
aucune idéé de la Manutention des Bureaux et des Droits De hypotheekbe
waarder had tot taak bepaalde, wettelijk voorgeschreven handelingen te verrichten.
Hij was daarvoor persoonlijk aansprakelijk en moest zelfs, alvorens in functie te
treden, een borgtocht stellen. Als salaris ontving hij een percentage van de rechten,
welke voor het verrichten van de handelingen betaald moesten worden. Ter ver
duidelijking van de kadastrale en hypothecaire boekhoudingen wordt hier eerst
enige aandacht besteed aan het begrip openbaarheid en aan de grondbelasting.
Openbaarheid
Er bestaan in ons land verschillende openbare registers. In dit geval gaat het om de
openbare registers betreffende onroerend goed, ook wel genoemd de registers van
over- en inschrijving. Zij vinden hun grondslag in het Burgerlijk Wetboek van 1838.
Daarin wordt namelijk bepaald dat een akte betreffende eigendomsoverdracht van
onroerend goed, of betreffende vestiging van een zakelijk recht daarop, zoals opstal,
erfpacht, hypotheek, niet volledig is, indien deze niet is over- of ingeschreven in de
openbare registers. Men noemt dit het publiceren of openbaar maken van de akte.
Deze openbaarheid heeft ten doel de rechtszekerheid te bevorderen. Immers aan
een huis of een stuk grond kan men meestal niet zien wie bevoegd is om het te ver
handelen. Voor roerende goederen ligt de zaak veel eenvoudiger, want daarbij mag
men in het algemeen aannemen dat de bezitter ook de eigenaar is die bevoegd is tot
verkopen of verpanden. Daarom ook kan men in een winkel rustig zijn inkopen doen.
Een gebouw echter kan in gebruik zijn bij een huurder, grond kan bewerkt worden
door pachters. En al hebben huurders en pachters het huis of de grond praktisch in
bezit, zij zijn niet bevoegd tot de verkoop of tot de bezwaring met hypotheek. Daar-
[42]
om bestaan in vele landen al eeuwenlang regelingen die, vaak mede ten behoeve van
de fiscus, bepaalde rechtshandelingen voorschrijven, waardoor te kennen wordt
gegeven "openbaar wordt gemaakt" wie de bevoegde eigenaar is. Zo ontston
den ook de registers van transporten en plechten.
Het franse recht dat hier bij de inlijving van 1811 van toepassing werd verklaard,
ging van andere principes uit. De overdracht van eigendom, en in vele gevallen ook
de bezwaring met hypotheek, kwam toen zonder ambtelijke tussenkomst tot stand,
zodra de partijen daartoe een overeenkomst gesloten hadden. Openbaarheid werd,
mede voor de belastingheffing, wel als nuttig ervaren, maar was in het algemeen
geen vereiste meer voor de rechtsgeldigheid. Het natuurlijk gevolg daarvan was,
dat vele akten niet meer openbaar werden gemaakt. Dit levert bij de bestudering
van eigendomsverhoudingen, vooral uit de periode van 1811 tot 1824, soms grote
moeilijkheden op.
Nadat in 1825 een voorbereidend Koninklijk Besluit was uitgevaardigd, keerde men
bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838 in dit opzicht terug tot het oud-
vaderlandse recht. Publicatie werd in 1824 alweer om fiscale redenen voorgeschre
ven, maar in 1838 werd het een voorwaarde voor de rechtsgeldigheid van de akte.
Dit wil echter niet zeggen dat iedere over- of ingeschreven akte ook rechtsgeldig zou
zijn. Er kunnen zoveel gebreken aan een akte kleven, dat de tussenkomst van een
notaris steeds aan te bevelen is; sinds 1956 is die zelfs bij de wet verplicht. De
notariële archieven bevatten tengevolge daarvan ook talloze gegeven over eigen
domsverhoudingen. En dan nog ietsNiet iedere eigendomsoverdracht van
onroerend goed behoeft uit de openbare registers te blijken. Verjaring en erfopvol
ging bijvoorbeeld voltrekken zich in feite buiten deze registers om. Hoewel het aan
te bevelen is, de hierop betrekking hebbende verklaringen in de openbare registers
te laten overschrijven, gebeurt dit in de praktijk helaas niet altijd. Vandaar dat men,
vooral als het om oudere akten gaat, in een volgende akte moet zoeken om te ach
terhalen hoe de verkoper eigenaar geworden is. Over erfopvolging of successie wor
den ten behoeve van de belastingheffing ook gegevens verzameld, die eveneens in de
kadastrale boekhouding worden verwerkt. Hoewel de juridische waarde van deze
belastinggegevens nogal dubieus is, zijn zij uit geschiedkundig oogpunt zeer waarde
vol.
De grondbelasting
Grond en gebouwen zijn door de eeuwen heen een welkom belastingobject geweest.
Meer nog dan nu, vormde eigendom van onroerend goed steeds de belangrijkste
belegging van vermogen. En wat was voor de overheden eenvoudiger dan daarop
belasting te heffen?
De grondbelasting kwam in 1832 in de plaats van de uit de middeleeuwen stammen
de verponding. Reeds vóór de omwenteling in 1795 en ook tijdens de regering van
Lodewijk Napoleon (1806-1810) werden betere systemen voorbereid. Tot invoe
ring is het echter niet gekomen, omdat in 1811 de franse voorschriften voor de op
richting van een kadaster ook hier van kracht werden.
[43]