Mr. Casper Baron van Breugel
ding in de Meijerij7 en de daarvoor verrichte metingen en hij vervolgt
Deze commissie heeft reeds een bewonderenswaardige ijver aan den dag
gelegd en bewijzen gegeeven van al hetgeen ik van dezelve kan verwach
ten. Ik heb mij niet kunnen aansprakelijk stellen voor de in den actueelen
toestand van 's Rijks Financiën inderdaad schrikbaarende verwarring en
vertragingen welke ongetwijfeld uit eene opschorsing van derzelver werk
zaamheden zouden geboren zijn, en ik houde mij verzekerd dat Uwe Majes
teit mijne verrichtingen hieromtrent zal goedkeuren.
Alvorens dit Rapport te eindigen zij het mij vergund Sire!, U te herhalen
dat de ten dezen vermelde werkzaamheden, waarlijk van eenen colossalen
omvang zijn. Zij strekken zich over 1600 verschillende plaatsen uit, in de
meesten van welke alles van den grond af moet worden daargesteld, waar
alles nieuw is, en waar bijna overal de ondervinding geen hulp biedt.
En tenslotte eindigt hij
Het is eindelijk Sire! niet dan door met Uw volkomen vertrouwen, Uw
Minister te vereeren, die zich vleit door de invoering der nieuwe Belastin
gen (eene invoering welke ten allen tijde als onuitvoerlijk is beschouwd)
7 Zie mijn artikel in het Nederlands Geodetisch Tijdschrift, jaargang 1976 blz. 59 e.v.
[30]
getoond te hebben wat hij vermag, wanneer hij door de ondersteuning en
goedkeuring Zijns Meesters gesterkt wordt
De koning maakt geen bezwaar meer en stelt bij besluit van 6 september 1806 nr. 4
de Hoofdcommissie in.
Ik heb gemeend wat langer bij de instelling van de commissie te moeten stilstaan,
enerzijds vanwege het belang dat zij heeft gehad bij de voorbereiding en uitvoering
van de grondbelasting, anderzijds om de lezer een kijkje te geven op wat er zo al is
voorafgegaan aan de totstandkoming van dat K.B.
Intussen was het wetsontwerp in behandeling genomen bij de Raad van State,
afdeling Financiën, die behoudens enige opmerkingen het wetsontwerp steunde.
Maar er kwam zo veel tegenstand van de andere leden van de Raad, zoals
over de hoogte van de belasting, de wijze van invordering enz. dat de koning alle
gewone en buitengewone leden bijeen riep om in zijn aanwezigheid over het ontwerp
te delibereren. Enige wijzigingen waren daarvan het gevolg en aldus aangepast ging
het voorstel naar het Wetgevend Lichaam, waar het niet zonder tegenstand en met
onbelangrijke wijzigingen werd goedgekeurd en op 20 januari 1807 tot wet verheven.
De koning liet in het definitieve wetsvoorstel nog een artikel opnemen waarbij een
algehele opmeting van alle gronden in het Koninkrijk m het vooruitzicht werd ge
steld, die als basis zou dienen voor de waardebepaling van die percelen (art. 14,
laatste alinea).
Het lijkt mij weinig interessant voor de lezer om die wet te behandelen. Ik volsta
met de mededeling dat de verponding 11 miljoen moest opbrengen op een begro
ting van 40 miljoen tot 50 miljoen. Een vierde deel van de zuivere huur of pacht
ging naar de fiscus, de eigenaar-gebruiker betaalde een overeenkomstig bedrag. De
belasting werd verder gefixeerd tot 1815, daarna zouden de kohieren worden ver
nieuwd nadat opnieuw de waarde van de eigendommen was vastgesteld, waarna het
kohier 15 jaar zou blijven gelden en zo vervolgens.
Ter bijhouding van de kohieren was bepaald, dat geen overdracht of hypotheek
stelling mocht plaatsvinden als niet een kwitantie was overgelegd, waaruit bleek dat
de verponding over het naastvoorgaande jaar was betaald. Verder moest bij over
gang van eigendom, uit welke hoofde ook, een kopie van de akte aan de ontvanger
of gaarder der verponding worden getoond. Bij splitsing van een perceel werd de
verponding naar evenredigheid van de oppervlakte der delen omgeslagen. Alles
bijeen: een eenvoudige manier om de kohieren bij te houden.
Keren we nu terug naar de Hoofdcommissie. Uit haar samenstelling zien we ge
makkelijk het administratieve en het technische deel. Het laatste was uiteraard toe
vertrouwd aan le Fèvre de Montigny, die dus voor de opmeting had te zorgen. Op
8 mei 1807 stelt de koning een reglement vast ter uitvoering van de Wet van 20
januari 1807. De artikelen 25 tot en met 31 behandelen de landmeting. Verkort
behelzen ze het volgende.
Art. 25. De landerijen zullen op een zelfde schaal en landmaat worden opge
meten.
Art. 26. Bestaande perceelskaarten zullen worden nagezien en door een op
meting met de landerijen vergeleken worden.
[31]