kan bij de diverse instellingen verschillen en kan verlopen van incidenteel kaartge bruik tot maximaal kaartgebruik en/of maximale kaartproduktie. Waar het de maximale instellingen betreft, zien we ons gedwongen een toevoeging te maken op het standpunt zoals dat in Par. 1 van de Handleiding werd uiteengezet: "Met geteekende bescheiden worden bedoeld kaarten, die veelvuldig voorkomen in dos siers, op last van besturen of ambtenaren vervaardigd, of bij hen ingezonden wor den ter toelichting van aanhangige quaestiën". Er wordt hier namelijk uitsluitend gesproken over het incidentele kaartgebruik, dit standpunt is echter ten opzichte van verschillende instellingen, of delen daarvan, niet te handhaven. We hoeven slechts te verwijzen naar de instellingen die kaarten produceren, elk met hun eigen doelstelling, als het kadaster, de topografische en de hydrografische dienst. Waar het de ordening van de kaartproducerende instellingen betreft, is in alge mene zin het Besluit van 1950 geldig, waarbij wordt opgemerkt ten aanzien van de Minister van Binnenlandse Zaken, belast zijnde met het toezicht op de archief vorming: "Hij bevordert dat de werkwijze,bij de verschillende departe menten zoveel mogelijk gelijk zij: zulks met inachtneming van de bijzondere aard van elk departement"". Deze "bijzondere" aard werkt door voor de verschillende diensten, zo ook voor de (gedeeltelijk) kaartproducerende diensten. De scheidslijn tussen incidenteel en maximaal is een theoretische scheidslijn en slechts voor de overzichtelijkheid van dit betoog bruikbaar. Wat zijn nu de eisen die gesteld moeten worden aan de ordening van incidenteel kaargebruikende instel lingen en welke die aan maximaal kaartproducerende en kaartgebruikende instel lingen. Incidenteel kaartgebruikende instellingen Waar het incidenteel kaartgebruik betreft, zijn de kaarten vrijwel altijd in de oude organisatie gevoegd bij de verschillende dossiers en wordt ook in de huidige re gistratuur veelal op zodanige wijze met de kaarten gehandeld, of verkeerd gehan deld zo u wilt. Volgens de toenmalige administratie was de kaart onverbrekelijk met de andere stukken verbonden, waarmee direct de betekenis van een bepaalde kaart werd gelimiteerd tot een bepaalde zaak of besluit en daarom geen extra ma teriele verzorging verdiende. Het is dit aspect dat bij inventarisatie van belang wordt; we hebben namelijk in eerste instantie niet met een kaart van zelfstandige betekenis te maken maar allereerst met een onderdeel van een dossier. In verband met het voorgaande is het goed enkele opmerkingen zoals die in de Handleiding werden gemaakt met betrekking tot kaarten in gedachte te houden: Allereerst waar deze verschil maakt tussen berging en ordening: "Par. 58: Niet anders is het dikwijls gesteld met kaarten, die evenals andere stukken inkomen bij een bestuur, of behooren in een dossier, maar die van de plaatsen, waar zij be hooren, zijn verwijderd, opdat ze niet beschadigd zouden worden; dit behoort zoo te blijven, maar in den inventaris moeten de kaarten de plaatsen hernemen, waar ,UQ,-Bensluit .post" ®n archiefzaken rijksadministratie, 1950 Stb K425, In: Archiefwet 1962, Bewerking: Duparc, F. J., 1976, art. 3, pag. 59. [20] zij volgens hunne bestemming thuis behooren" en verder in het algemeen bij Par. 68: "Ter betere bewaring van een charter of eene kaart, die in een dossier berus ten, zal het dikwijls wenschelijk zijn ze daaruit te verwijderen" en "Niets belet den archivaris, deze stukken uit het dossier te verwijderen en ergens doelmatiger op te bergen; integendeel hij is er toe verplicht. Alleen is het noodig, dat het uit het dossier gelichte stuk worde vervangen door een verwijs'blad, dat aanwijst, waar het gebleven is". Wat hiervoor betoogd wordt, is een materiële scheiding van stukken, die voor de inventarisatie slechts gevolgen heeft voor wat betreft de opzet van de inventaris. Een nadere uitwerking van het "verwijsblad" geeft Van 't Hoff die het volgende opmerkt over de plaats en beschrijving van de afgescheiden kaarten: "Niet in den inventaris zelve, waar de kaarten, evenals de charters en andere stukken, volgens het herkomstbeginsel beschreven worden. In het inventarisnummer verwijze men naar de kaartenlijst op dezelfde wijze als in de inventaris naar de nummers van de regestenlijst wordt verwezen"12. Als nu aan het slot van de inventaris, of als supplementair los deel, een kaarten lijst wordt opgemaakt dan hoeft deze als zodanig niet parallel te lopen met de volgorde van de "dossiers". Een archief volgens resolutiestelsel kan wat de kaar tenlijst betreft, achteraf, geografisch geordend worden, mits per resolutie en per kaart wordt verwezen naar resp. kaartnummer en resolutienummer. Voor tot geo grafische ordening wordt overgegaan, dient wel een afweging van belangen ge maakt te worden; de geografische ordening betekent dat men de kaarten opwaar deert. Indien de kaarten in de dossiers bestaan uit kadastrale uittreksels, stafkaar ten e.d. dan lijkt ons deze opwaardering van het materiaal, met alle extra werk, niet ter zake doende. Het verdient wellicht aanbeveling een criterium vast te stellen voor het aantal kaarten dat in een deel met de rest der stukken in een inventaris wordt beschreven. Een kaartenlijst van bijvoorbeeld meer dan vijftig kaarten zou bij voorkeur als een apart deel kunnen worden opgemaakt, zodat deze min of meer autonoom aan de kaartgebruiker en de kaartbeheerder ter beschikking kan worden gesteld. Maximaal kaartgebruikende en kaartproducerende instellingen De wijze van berging heeft in het voorgaande betoog bepaald wat de plaats van de kaarten was; om technische redenen werden en worden de kaarten gelicht van hun plek in de dossiers etc. om hun behoud te verzekeren, willen we nu ook naar een ordening der kaarten op een andere grondslag dan zullen we moeten nagaan in hoeverre de kaarten in vroegere administraties een herkenbaar onderdeel heb ben gevormd. We zijn daartoe aangewezen op instellingen, of delen daarvan, waarvan het beleid voor een groot deel steunde op het kaartmateriaal. De kaarten, waar wij hier over spreken, geven een afbeelding van een deel van de wereld; de instellingen zullen daarom geografisch "gebonden" moeten zijn in 12 Hoff, B. v. 't, Regels voor het beschrijven van kaarten in archieven, In: Nederlands Archievenblad, jrg. 57, 1952-'53, pag. 59-60. [21]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 16