cesstukken onder bepaalde voorwaarden aan partijen terug te geven. Dat kan bij
voorbeeld verklaren waarom de al genoemde kaarten (van Symon Meeusz. van
Edam en Laurens Pietersz.) die behoorden bij processen over de bedijking van het
Egmondermeer zich thans in de Archives Nationales te Parijs bevinden. Ze zijn daar
terecht gekomen via de gesequestreerde particuliere archieven van de familie Eg-
mond en vervolgens daaruit gelicht en in de verzameling van "cartes et plans" onder
gebracht20. Bovendien is het kennelijk gebruikelijk, geweest dat kaarten meer dan
eens dienst deden niet alleen in rechtszaken, maar ook voor bestuurlijke doel
einden. Tenslotte mag niet over het hoofd gezien worden dat waarschijnlijk al in de
16e eeuw bestuurscolleges als de Hollandse Rekenkamer een speciale kaartenkast
kaartenverzameling zou een misleidende omschrijving zijn hadden ingericht ten
behoeve van de door hen bestelde kaarten21.
Het zou, in dit verband, toch onjuist zijn een voornaam aspect van de historische
kartografie buiten beschouwing te laten. Wie geïnteresseerd is in de relatie tussen
de vroege Nederlandse kaartproduktie en het technisch kunnen en in de impulsen
die de ontwikkeling daarvan (kunnen) hebben bepaald, zal een breed opgezet, sys
tematisch onderzoek ambiëren naar onze 15e en 16e-eeuwse kaartmakers en land
meters en hun werkstukken. Sinds deze wens door Baart de la Faille22 en Fockema
Andreae23 werd uitgesproken, is veel werk verzet. Monografieën over kaartmakers-
landmeters, zelfs over landmetersscholen, zijn gepubliceerd24. Een studie over de
oude topografische kaarten in de rijksarchieven is onderweg. Toch is dit alles nog
veel te fragmentarisch om ons een betrouwbaar beeld te vormen van de vroegste
geschiedenis van onze kartografie. Het is daartoe zeker niet voldoende hoewel al
een gigantische onderneming op zich de overgeleverde kaarten op te speuren, te
beschrijven en op al hun aspecten te analyseren. Dat laatste kan immers slechts
onvolledig geschieden als niet tevens wordt gespeurd naar de vervaardigers van de
vaak ongedateerde en ongesigneerde kaarten. Dan pas zal het mogelijk zijn de ge
schiedenis van de landmeters- en kaartschilderstraditie te schrijven. Ik deel U niets
origineels mee, als ik zeg dat onze bestuursarchieven, en dan speciaal de rechterlijke
archieven, nog heel wat onverwachte informatie hebben te bieden ten behoeve van
20 Zie G. Busken Huet en J. S. van Veen, Verslag van onderzoekingen naar archivalia te
Parijs, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland ('s-Gravenhage 1899) p. 81. De
daar op pag. 127-129 genoemde kaarten zijn thans beschreven door M. Le Moël en
C. F. Rochat, Catalogue general des cartes, plans et dessins d'architecture. Tome IV:
série N, Pays étrangers (Paris 1974) p. 46 (nr. 4783 bis), 55 (4798-4800), 288-290
(5634-5645) en 299-300 (5676, 5677 en 5680).
21 A. C. de Graaf, "Kaartenmakers en schilders enz. in de 16e eeuw" uit de rekeningen
van de Hollandse Rekenkamer). De Navorscher 20 (1870) p. 85-95 en 511-513 (her
drukt in Acta Cartographica vol. I (Amsterdam 1967) p. 121-134).
22 R. D. Baart de la Faille, "Hollandsche kaartmakers en landmeters in de zestiende
eeuw". Nederlandsch Archievenblad 32 (1924/25) p. 8-10 (samenvatting van een lezing).
23 S. J. Fockema Andreae en B. van 't Hoff, Geschiedenis der kartografie van Nederland
van den Romeinschen tijd tot het midden der 19de eeuw. ('s-Gravenhage 1947) p. 3.
24 Zie de literatuur bij Koeman, "Algemene inleiding" (als noot 14) en bijv. L. J. Noord-
hoff, "Aantekeningen betreffende landmeters en kaartmakers in de provincie Stad en
Lande". Groningse Volksalmanak 1963, p. 25-55.
[14]
de geschiedenis van kartografie en meettechniek. Diverse verbalen van opmetingen,
bijvoorbeeld geleid door Mr. Everart Nicolaï, lid van de Geheime Raad, zijn reeds
aan het licht gekomen25. Systematisch onderzoek belooft een schat van gegevens te
bieden, ook voor regionale en locale historici, voor historisch-geografen, kunsthis
torici20 en rechtshistorici. Mijn conclusie moge luiden, dat de rechterlijke archieven
een nog te weinig benutte bron voor de historische kartografie zijn. Ongetwijfeld is
de in het midden van de 15e eeuw hier in zwang gekomen gewoonte kaarten als
bewijsstukken in processen in te dienen een voorname impuls geweest voor de ver
dere ontwikkeling van de kartografie.
A. H. Huussen jr.
SUMMARY
Cartograhpy and judicial records
The author stresses the importance of judicial records for the knowledge of the
first stage in dutch early cartography. He illustrates his thesis on the basis of data
from the records of the Supreme Court of Malines and the Court of Holland (15th
and 16th centuries). For discussion come up questions like these: in which docu
ments from files of civil lawsuits is one supposed to find data about early maps;
what kind of other written sources can be of complementary value; in which way
can the historian connect an early map (found in a public collection of maps) with
a civil lawsuit; how can one explain the fact that so many maps have lost their
connection with the original file and are now preserved in mapcollections. The
author contends that it is a conditio sine qua non for historians of cartography,
geograhpy, law and the arts to retrace when and under which conditions, by whom
and with what purpose an early map was manufactured. He pleads in favour of a
systematic exploration of judicial and governmental records. The author concludes
with the thesis that the custom which became into vogue in the Netherlands during
the second half of the 15th century to present maps as supplementing evidence in
civil lawsuits has functioned as a strong impulse for the development of early car
tography.
25 Vgl. bijvoorbeeld Groenveld en Huussen, "De zestiende-eeuwse landmeter Jaspar
Adriaensz." (als noot 10) en ter aanvulling daarop het verbaal, gepubliceerd door
W. J. Formsma, "Een reis naar Schiermonnikoog in 1556". Groningse Volksalmanak
1954, p. 65-71. Op het geschil dat aan dit laatste verbaal ten grondslag ligt, hoop ik
elders uitvoeriger terug te komen.
20 Dat ook kunsthistorici van de rechterlijke archieven veel profijt kunnen hebben, is
onlangs nog welsprekend aangetoond door A. Monballieu, The Lawyer s Office by
Marinus van Reymerswael in the New Orleans Museum of Art". Jaarboek 1972 van
het Kon. Museum voor Schone Kunsten - Antwerpen, p. 101-144 en "Een 'Advokaten-
kabinet' (1545) van Marinus van Reymerswael en een proces voor de Grote Raad te
Mechelen". Handelingen van de Kon. Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst
te Mechelen 27 (1973) afl. 2 Colloquium "Aspecten van de beschaving in de Bour
gondische periode" 29 september 1973), p. 69-112.
[15]