charte bij hem van die cituatie ontworpen, tsamen gequoteert mette lettre D."0. Tot zover het overzicht van de belangrijkste processtukken waarin men gegevens over kaarten kan vinden. Daarmee zijn we er echter nog lang niet. Er kunnen zich vele problemen voordoen. De eerste groep van problemen hangt samen met de on volledige overlevering der procesdossiers en met de onzorgvuldige wijze zeggen wij nu, geïrriteerd van registreren der stukken in de inventaris van de proceszak. De tweede cluster problemen doet zich voor, zodra wij vragen gaan stellen die de persoon van de (vaak onbekende) kaartmaker, diens technisch kunnen e.d. be treffen. Ter beantwoording daarvan moeten we een beroep doen op anderssoortige archivalia. Tot nu toe heb ik steeds gesproken vanuit de archivalia. Dat past, dunkt mij, ook in het kader van het thema dat aan de bijeenkomst van vandaag is meegegeven. In de praktijk van het historisch onderzoek is de gang van zaken echter doorgaans precies andersom. Men stelt, of wordt geconfronteerd met, een probleem en tracht dit met behulp van methoden en technieken op te lossen. Het aantal voorbeelden is legio. Men wil, bijvoorbeeld, weten welke kaarten er van een bepaald gebied bestaan en zoekt speciaal naar de oudste specimina. De reden daarvan kan zijn, dat men als historisch-geograaf geïnteresseerd is in de verplaatsing van een rivierbedding, of dat men als kunsthistoricus belangstelling heeft voor oude afbeeldingen van boerderijen en kerken. Deze historische onderzoekers zijn meestal, maar ten onrechte, niet direct geïnteresseerd in de betrouwbaarheid van zo'n oude kaart. Toch is het van eminent belang te weten voor welk doel, onder welke omstandigheden en door wie een oude kaart is vervaardigd. Met name geldt dat voor de oudste Nederlandse kaarten die immers pas uit de 15e en 16e eeuw dateren. Niet alleen is kennis van deze aspecten onontbeerlijk voor onze kennis en waardering van het technisch kunnen in een periode waarin een revolutie plaats vond in de techniek van het landmeten en kaart- maken, maar ook moet kennis van die aspecten van een individuele kaart de gebrui ker kunnen behoeden voor onjuiste of voorbarige conclusies. Als de onbekende maker van de beroemde "kaart van de Drie Schieën" een onjuist aantal traveeën van koor en schip van de kerk te Overschie en een foutief aantal waltorens in de ommuring van Rotterdam weergeeft, is dat dan te wijten aan slordigheid, ruimtege brek of misschien aan iets heel anders? Wil men dan niet teveel van een kaart af lezen en vergt men niet teveel van een kaartmaker? Anders gezegd: hanteert men dan een kaart, als kenbron, wel op een historisch verantwoorde manier7? Vooral de vraag naar de waarde van de in rechterlijke archieven teruggevonden 15e en 16e-eeuwse kaarten als historische bron heeft mij meer dan de vraag naar de technische be trouwbaarheid ervan als kartografische documenten geleid tot nadere onderzoe kingen. Keren wij dan nu weer terug naar de archieven. Er zijn verschillende uitgangspunten voor verder onderzoek, al naar gelang men over een kaart in een procesdossier of in een kaartenverzameling, dan wel over niet meer dan een loutere vermelding van een kaart in de stukken van een procesbundel be- 6 Ibidem p. 10 sub 8 en mijn "Kartografie en rechtspraak" p. 154-155. 7 Zie mijn "Rechtspraak en kartografie: over enkele zestiende-eeuwse kaarten van de Schie". Consilium Magnum (als noot 1) p. 215-238, i.e. pag. 235. [10] schikt. In het eerste geval lijkt het gemakkelijk de kaart in zijn historische context te plaatsen. Dankzij de bijbehorende archivalia weten we in welk kader men het destijds nuttig of nodig vond één of meer kaarten te laten vervaardigen. Bovendien komen we dan meestal gemakkelijk te weten of een der partijen de kaart heeft laten maken dan wel of de kaart in opdracht van de neutrale raadsheer-commissaris werd ver vaardigd. Het is voor de waardering van een kaart, en van zijn maker, zeker niet zonder belang te weten wie de opdrachtgever was. Procespartijen immers zijn be langhebbenden: alle door hen naar voren gebrachte argumenten en bewijsstukken hebben maar één doel, de rechter te overtuigen van hun gelijk. Bewuste vervalsing behoeft niet steeds ten grondslag te liggen aan een geprefabriceerde bewijsconstruc- tie: reden te meer om voorzichtig te zijn. Dat dit geen blijk van academische achter dochtigheid is, leert de ervaring die met talloze voorbeelden is te schragen. Een exempel moge hier volstaan. In een proces dat sinds 1538 in eerste aanleg voor de Grote Raad werd gevoerd tussen taveernehouders in het ambacht Heemstede en de magistraat van Haarlem over het accijnsvrij tappen van bier en wijn, werd door de magistraat een grote kaart ingediend van het gebied ten zuiden van Haarlem tussen Spaarne, Haarlemmermeer, Kennemerbeek en de duinen. Deze kaart, die dankzij het feit dat ze tussen proces stukken is overgeleverd, nauwkeurig op 1539 kan worden gedateerd, geeft tal van fraaie details: een panorama van de stad, schepen op de Meer, molens, het galgen veld, het Huis te Heemstede, het klooster van de Bernardieten enz. Daarenboven geeft de kaart zelf al aan waarom ze eigenlijk werd vervaardigd: de limieten van de ban van Heemstede, waarbinnen het tappen was verboden. Wie nu de kaart op zijn technische of kunsthistorische merites zou willen beoordelen en hoe vaak moeten we dat niet met kaarten in kaartenverzamelingen waarvan we vaak niets meer weten dan wat we ervan voor ons zien? is gebaat bij nadere gegevens. Rekeningen kun nen in zo'n geval soms onverwachte resultaten opleveren. Niet alleen bleek uit de thesauriersrekeningen van Haarlem dat de kaartmaker Symon Meeusz. van Edam was geweest en welk bedrag de stad aan zijn opmeting en aan het "kaartverwen' had uitgegeven, maar ook dat Symon in twee dagen tijds, en dan nog op bevel van de burgemeesters "secretelijk", het gehele gebied van de ban van Heemstede heeft moeten opmeten. Uiteraard moet kennis van deze gang van zaken van invloed zijn op onze beoordeling van welk aspect van deze kaart ook8. Veel moeilijker is het onderzoek als men met een kaart in de hand, bijvoorbeeld in een kaartenverzameling, zich afvraagt waaraan deze zijn ontstaan dankt. Ontdekken we op zo'n kaart de aanduiding "tverlaet in questie" of "locus contentiosus"9, dan is de kans heel groot, dat de kaart in het kader van een proces is vervaardigd. Dat hoeft overigens niet steeds een proces voor een gerechtshof te zijn geweest, maar kan ook een procedure zijn geweest voor een, in de eerste plaats, bestuurlijk college als de Geheime Raad waar het niet a priori om een juridische kwestie hoefde te 8 A. H. Huussen jr. en J. M. I. Koster-van Dijk, "De kaart van de ban van Heemstede door Symon Meeusz. van Edam (1539)". Jaarboek 1973 (van de Vereeniging) Haerlem (Haarlem 1974) p. 259-280. 9 Jurisprudentie en kartografie (als noot 5) p. 15 sub a en c. [11]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 11