is evenals het voor de eerste maal opbergen en onderbrengen van de charters hierin. Aan het soepel maken en uitstrijken van de charters om ze in de toekomst plano te bewaren is bij welke moderne berging dan ook niet te ontkomen indien men een redelijke raadpleegbaarheid wil waarborgen. De hierin te investeren arbeid en kosten zijn in feite een kwestie van conservering en restauratie en niet specifiek in- haerent aan het "systeem Van Buijtenen" en de daarvan afgeleide systemen en dus onontkoombaar. De commissie heeft derhalve in het bijzonder haar aktiviteiten ge richt op het vinden van een zo weinig mogelijk arbeid vragende methode om de charters in dit opbergsysteem te plaatsen, en de vervaardiging van het verpakkings- en opbergmateriaal te vereenvoudigen, met handhaving van de hoge eisen die t.a.v. de veiligheid aan dit materiaal dienen te worden gesteld. Onderzocht werd welke wijzigingen in Keulen in het oorspronkelijk "systeem Van Buijtenen" werden ge bracht en welke de eventuele voor- en nadelen van de afwijkingen zijn. De commissie kwam zoals gezegd tot de conclusie, dat de ophanging in Keulen belangrijk verbeterd is, de charterbevestiging eveneens, waarbij vooral de minder arbeid vergende methode in Keulen van groot voordeel geacht werd, echter zowel ophanging als charterbevestiging toch nog niet ideaal genoemd konden worden. Vooral echter de gewijzigde methode van zegelbescherming in Keulen sprak de com missie ook weer vanwege de geringere arbeidsintensiviteit bijzonder aan. Het gebruikte materiaal voor de hoesjes (P.V.C.) kon echter volgens het gevoelen van de commissie niet alle zekerheid t.a.v. de veiligheid bij bewaring op lange termijn geven, aangezien de mogelijkheid bestaat, dat uit deze kunststof zoutzuur en azijnzuur vrij komen, welke zuren ook in geringe hoeveelheden schade aan archivalia kunnen toe brengen. Ook de wijze van bevestiging van de zegelhoes aan de folie door middel van kleef band, achtte de commissie niet ideaal gezien de onzekerheid over het gedrag van kleefstoffen op lange termijn. Bovendien wenste de commissie het innig kontakt tussen verschillende kunststoffen (ophangstrip-folie-zegelhoes) te vermijden, aange zien door het Centraal Laboratorium gewezen was op de mogelijkheid van het ont staan van ongewenste chemische verbindingen door dit kontakt. In dit stadium van onderzoek kwam de commissie dan ook tot de conclusie, dat het noodzakelijk is, dat voor zowel omhulsel als zegelbeschermer eenzelfde materiaal wordt gebruikt. Inmiddels waren immers, vooral ook door inventiviteit van de res taurateurs in het bijzonder van het Rijksarchief Utrecht, op tal van punten vaak door langdurig experimenteren waardevolle verbeteringen in de ophanging en de charter bevestiging ontwikkeld. Hierbij werd uitgegaan van de omstandigheid, dat kunststof fen zich gemakkelijk aan elkaar hechten door verhitting of door ultrasone trillingen Op deze wijze kon een omhulsel voor de charters ontwikkeld worden, waarbij niet alleen de uit afwijkend materiaal vervaardigde ophangstrip van het omhulselin Utrecht karton, in Keulen kunststof overbodig wordt maar tevens door op een aantal punten voor- en achterzijde van het omhulsel aan elkaar te lassen het charter op zijn plaats wordt gehouden. In overleg met T.N.O.experts werd gezocht naar een folie, die naast een goede door zichtigheid, de eigenschap heeft, dat het basismateriaal voor de folie van het omhul sel tevens gebruikt kan worden voor de vervaardiging van de zegelbeschermers. De grondstof voor het vervaardigen van het tot nog toe gebruikte melinex heeft zoals boven gezegd niet deze eigenschap. In het Keulse systeem is tot nog toe juist de zegelbeschermer en de bevestiging hiervan aan het omhulsel een knelpunt. Door T.N.O. werd de folie makrolon geadviseerd, die alle vereiste eigenschappen be zit. De zienswijze van het Centraal Laboratorium te Amsterdam werd gevraagd t.a.v. de vervanging van melinex door makrolon. Het Centraal Laboratorium kon deze echter slechts geven indien het over een complete chemische analyse van het materi aal makrolon kon beschikken, welke analyse echter niet op Centraal Laboratorium kon worden verricht. Hiervoor werd opnieuw een beroep gedaan op T.N.O. Voor de te maken kosten van dit onderzoek werd een speciaal krediet gevraagd en toegestaan door de afdeling M.M.A. van het Ministerie van C.R.M. De kardinale vraag van aanwezigheid van mogelijke weekmakers in de folie makrolon of andere polycarbo- naat-folie kon niet op korte termijn worden beantwoord omdat bij het infrarood spectrofotometrisch onderzoek van zowel folie als granules in de IR-spectra 1,2 en 3 een piekje geconstateerd was, dat kon duiden op mogelijke voor archivalia nadelige stoffen. Extra etherextrakties moesten worden uitgevoerd om na te gaan of dit piek je inderdaad een vluchtige stof aangaf. Aangetoond werd dat deze stof echter niet aanwezig was. (Bijl. II). Om echter nog een vergelijking te kunnen maken met melinex m.b.t. structuurveran deringen op lange termijn, werd door het Centraal Laboratorium alsnog noodzake lijk geacht, dat een vergelijkende verouderingsproef werd genomen. Deze veroude- ringsproeven, die in wezen moeten aantonen of het materiaal aan oxidatie onder hevig is en dus een andere samenstelling gaat krijgen met uiteraard andere eigen schappen, zijn langdurig wil men met zekerheid kunnen voorspellen welke verande ring een stof (in dit geval makrolon en melinex) ondergaat in een periode van 50 jaar of langer. Aan deze proeven ligt ten grondslag het gegeven, dat chemische processen zich sneller voltrekken bij hogere temperaturen. De gevraagde proeven worden uit gevoerd in drie ovens van hetzelfde fabrikaat met dezelfde karakteristieken, doch ingesteld op verschillende temperaturen. De eerste proeven, begonnen in juli 1976, werden ingezet op naar later bleek te hoge temperaturen, waarbij alle monsters smolten. Men startte na de zomermoeilijkheden, waarbij volgens T.N.O. de air-conditioning in het gebouw het liet afweten, opnieuw bij een maximum temperatuur van 158°C, waarbij na ca. 500 uren de melinex volko men bros werd terwijl de makrolon nog alle eigenschappen, genoemd in Bijlage III, bezat. Voortzetting van deze verouderingsproeven, waaruit het gedrag van het mate riaal bij abnormale temperaturen en zeer lange tijdsduur kan worden vastgesteld, acht de Commissie dan ook niet noodzakelijk, met des te meer reden omdat het Stadsarchief van Keulen dergelijke proeven volkomen overbodig achtte. Voorts wil de Commissie erop wijzen, dat makrolon onder beduidend minder gunstige omstan digheden dan die heersend in archiefdepots, reeds veelvuldig binnen en buiten wordt toegepast (verlichtingsarmaturen, raamlijsten, lichtkoepels, voedingswaren- verpakking e.d.). Op grond van deze gegevens acht de Commissie het verantwoord makrolon voor de door haar voorgestelde charterberging aan te wenden. Naar aanleiding van bezwaren van diverse aard, geopperd tegen het gebruik van 482 [483

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 66