Rapport van de Commissie Charterberging stelling aan dat de toepassing van micrografie de toegankelijkheid niet vergroot Dit geldt misschien voor overgebrachte archieven. Bij de administraties wordt wél het bereiken van een grotere toegankelijkheid beoogd door de toepassing van micro grafie. De heer Bordewijk heeft de term micrografie gebruikt naar analogie van het in het Angelsaksisch zeer gebruikelijke woord "micrographics". Bovendien heeft hij door het gebruik van dit woord mogelijke misverstanden, die zouden kunnen voort- v oeien uit het gebruik van het woord "microfilm", willen vermijden. Hij heeft niet alleen de "lange stroken" maar ook de microfiche op het oog. Het woord "micro film kan wel, het woord "micrografie" daarentegen kan geen onduidelijkheid op it punt veroorzaken. Zijn wens dat de archivaris er in gekend wordt als een admini stratie overstapt op micrografie voor de vorming van archivalia, komt niet voort uit twijfel aan de wenselijkheid, maar uit het inzicht dat dit de enige manier is waarop de archivaris op de hoogte kan blijven van ontwikkelingen die zich anders toch, maar dan buiten hem om, voltrekken. Het is van belang dat de archivaris zich atl °ren als er ^Hngrijke technische beslissingen genomen worden. De microfilm is er als archiefstuk. Met betrekking tot de toegankelijkheid merkt Hij enslotte op dat micrografie op zichzelf geen andere volgorde van of ingangen op e stukken tot stand brengt. De toegankelijkheid van stukken is hooguit groter te noemen, doordat er sneller in de stukken gewerkt kan worden. Voorafgaand aan het slotwoord van de voorzitter van de V.A.N. dankt de heer Van der Woude, namens de S.O.D., voor de uitnodiging. Hij onderstreept de wense- ïjkheid van kontakt en samenwerking. Met name noemt hij in dit verband de "voort gezette vorming archiefbeheer" en de ontwikkelingen rond de openbaarheid van het bestuur. Hierna sluit de voorzitter het congres. [478 Om te komen tot een verantwoorde beslissing inzake het systeem, volgens welk de charters aanwezig in de Rijksarchiefbewaarplaatsen in de toekomst het beste be waard en geborgen zouden kunnen worden, werd door het Convent van Rijksarchi varissen in zijn vergadering van 11 mei 1973 een commissie ingesteld bestaande uit: drs. M. K. J. Smeets, voorzitter, dr. M. P. Buijtenen en mr. E. D. Eijken. De samenstelling van deze commissie onderging in de loop van de tijd enige wijzi gingen en aanvullingen zodat zij uiteindelijk bestond uit: drs M. K. J. Smeets, voor zitter en dr. C. Dekker, mr. E. D. Eijken, drs. H. L. P Leeuwenberg, P. A. W. Dingemans en G. A. de Graaf, leden, en G. W. H. Pieters, sekretaris. Vastgesteld dient te worden dat er een grote tijdsperiode ligt tussen de tot standko- ming der commissie in 1973 en de datum van dit rapport. Dit vloeit voort uit het feit, dat aanvankelijk de commissie in zijn kleine samenstelling nauwelijks tot een vol doende technische bestudering van het probleem kon komen. Nadat de commissie was uitgebreid met enige personen, die rechtstreeks bij de praktijk van de materiële verzorging en berging van charters betrokken waren, konden bepaalde voorstellen en methoden aan de praktijk worden getoetst. Voor deze experimenten in het bij zonder met betrekking tot het toepassen van moderne materialen moest de com missie kunnen steunen op laboratoriumproeven, aangezien zij van mening was, dat zij zich niet uitsluitend mocht baseren op de door de fabrikanten verstrekte gegevens. Voor een onbevooroordeeld onderzoek was zij aangewezen op het Centraal Labo ratorium voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap te Amsterdam en het analytisch laboratorium van het Kunststoffen en Rubber Instituut van het T.N.O. te Delft. Voorop dient gesteld te worden dat van een gerichte zorg voor de materiële toestand van archivalia tot voor enige decennia terug nauwelijks sprake was en met name de berging van charters niet als een probleem werd gezien. Gebruikelijk was nog steeds een berging in opgevouwen toestand in enveloppen, liggend of staande in kartonnen dozen. In een enkel archiefdepot werd het in uitgevouwen toestand op bergen in platte laden als een zeer modern experiment beschouwd. Het was Dr. M. P. van Buijtenen, Rijksarchivaris in Utrecht, die in de zestiger jaren een geheel nieuw systeem ontwikkelde, gebaseerd op het gebruik van moderne ma terialen. In zijn publikatie "Verbeterde charterbewaring. Motieven en proeven" verschenen in 1965 dringt hij door tot de kern van het probleem en behandelt hij de kwestie in al haar aspecten en zet tevens helder en systematisch het door hem ont- [479

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 64