Met betrekking tot de prognoses merkt hij op dat deze niet alleen worden gebaseerd op de ontwikkelingen bij de archiefdiensten, maar vooral op die bij de administratie. Steeds meer bestanden van gegevens worden daar automatisch bewerkt. De daarbij geproduceerde output van banden en microfiches is minder volumineus dan men tot dusverre gewend was. Hij sluit daarom niet uit dat de prognoses over de benodigde ruimte zich over tien of twintig jaar inderdaad zullen kunnen baseren op een ge ringere jaarlijkse aanwas dan anderhalve meter per duizend inwoners. Daarbij moet overigens wel in het oog worden gehouden dat tot dusverre de prognoses binnen het archiefwezen meestentijds te zuinig zijn gebleken. De heer Brekelmcms brengt twee zaken in verband met verfilming naar voren. In de inleidingen is gesproken over het belang van verfilming voor het behoud van de stukken en voor de taakvervulling door de dienst. Hij pleit ervoor om, nadrukkelijker dan de heer Bordewijk gedaan heeft, ook de ervaringen van het publiek te betrekken bij de besluitvorming rond de vraag wat en hoe er verfilmd moet worden. Zijn per soonlijke ervaringen als gebruiker zijn onplezierig. Het voortdurende kijken in een lichtbron, de warmte die het apparaat afgeeft en de onrust in het steeds te verschui ven beeld maken het gebruik vermoeiend en onaangenaam. Voorts vraagt hij of ooit overwogen is om microverfilming gepaard te doen gaan met indicering door de beeldjes in een andere volgorde te monteren. Er zijn archivalia die zich daarvoor zeer goed zouden lenen, zoals de leggers van het kadaster en de negentiende-eeuwse patentregisters. Ten aanzien van het laatste punt deelt de heer Ribberink mede dat bij de Rijkswater staatsdienst calques van technische tekeningen bij microverfilming inderdaad gelijk tijdig worden geïndiceerd. Het betreft daar echter een lopende, geen afgesloten ad ministratie. De heer Bordewijk merkt op dat de suggestie om het bezoekersbelang meer in het oog te houden nauwelijks na te komen is. De keuze is beperkt tot twee mogelijkheden: moeizaam gebruik óf een situatie waarin er helemaal niets meer te gebruiken is. Zijn pleidooi voor het verwerken van de bezoekerservaringen bij de beslissingen rond microverfilming doelt vooral op eenvoud van bediening en norma lisatie van de apparatuur. Op het ogenblik zijn er bij de verschillende archiefdiensten, en soms zelfs binnen een dienst, allerlei onderling verschillende apparaten in ge bruik. Verdere tegemoetkomingen aan het bezoekersbelang moeten ten achter wor den gesteld bij de noodzaak om veel geraadpleegde fondsen op vervangende infor matiedragers over te brengen. Over gelijktijdige indicering bij verfilming door de volgorde van de beelden te wijzigen heeft hij opzettelijk niet gesproken. Hij wijst erop dat de heer Slot deze mogelijkheid genoemd heeft in verband met de koloniale archieven. Zelf heeft hij hier het zwijgen toe gedaan omdat hij er, zeker voorlopig nog, bezwaren tegen heeft om inbreuk te maken op net herkomstbeginsel, al betreft het dan ook gebruikskopieën. Na zijn dank geuit te hebben voor de genoten gastvrijheid, en na het onderstrepen van de wenselijkheid van kontakt tussen de Archiefraad en de V.A.N., maakt de heer De Gou enkele opmerkingen vanuit zijn ervaring als wetenschappelijk gebruiker. Het werken met microfilms en -fiches en met leesapparaten is voor de bezoeker inderdaad niet plezierig. Men moet, gezien de ontwikkelingen, echter berusten in de onvermijdelijkheid daarvan. Niet de situatie met betrekking tot het beheer van de bestanden, maar de noodsituatie op het punt van de beschikbaarheid van personeel en ruimte is voor de bezoeker het meest frustrerend. Het bordje "studiezaal vol" en beperkte aanvraagmogelijkheden zijn, met name voor de van ver gekomen onder zoeker, buitengewoon onaangenaam. De archivarissen zouden dit met meer nadruk te bestemder plaatse naar voren moeten brengen. Als alternatief zou overwogen moeten worden om, bij gelijkblijvend budget, de samenstelling van de personeels formatie te veranderen. De heer Kouwenhoven deelt mede dat de ervaringen bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam er op wijzen, dat de bezoekers het werken met microfiches plezierig vinden, mede omdat daardoor zelfbediening en snel werken mogelijk worden. Een gevolg van de snelheid waarmede gewerkt kan worden is ook, dat bezoekers spoedig weer kunnen vertrekken. Daardoor doen zich ook zelden ruimteproblemen voor op de studiezaal. De heer Brekelmans repliceert dat dit wellicht geldt voor onderzoek in DTB's en registers B.S. Wanneer men echter een groot aantal akten in zijn geheel moet doorwerken is dat een moeizame zaak. De heer Bordewijk wijst nog op de mogelijkheid om van een micro-opname middels een reader-printer-apparaat een afdruk op natuurlijke grootte te maken. De heer Van Meerendonk gaat in op een drietal uitlatingen van de heer Bordewijk. De heer Bordewijk stelt dat inbewaringgeving en het beschikbaar stellen van micro films van archivalia twee verschillende zaken zijn, en dat het beschikbaar stellen van een microkopie geen constructie mag worden, waardoor inbewaringgeving ontlopen wordt. De heer van Meerendonk wijst erop dat de mogelijkheden tot inbewaring- [475] [474]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 62