De zorg voor de materiële toestand van archivalia
door drs. M. K. J. Smeets
Dat het archiefwezen in Nederland vooral het laatste decennium aan sterke veran
deringen en een snelle ontwikkeling onderhevig was, blijkt reeds uit de aard van de
onderwerpen, die op deze studiedagen ter behandeling werden gesteld maar werd
bovendien meermalen door de inleiders nog eens uitdrukkelijk benadrukt. Met het
laatse onderwerp, dat thans aan de orde is: de zorg voor de materiële toestand van
de archivalia, is het niet anders gesteld.
Men hoeft niet vergrijsd in de dienst te zijn om nog meegemaakt te hebben, dat de
zorg voor de materiële toestand van onze geschreven bronnen uit het verleden was
toevertrouwd aan een ambtenaar, die in het gunstigste geval een diploma boek
binden bezat maar tevens belast was met het binnenlaten van de bezoekers, con
ciërgediensten en het zetten en rondbrengen van de koffie. De bij uitstek aangewezen
plaats voor de werkruimte van deze kracht was dan ook de onmiddellijke nabijheid
van de voordeur, zodat hij deze goed in het oog kon houden. Bij de uitbreiding van
het Rijksarchief in Limburg 1938-1940 werd aan deze regel strikt de hand gehouden
maar zelfs bij de nieuwbouw van het Rijksarchief in Gelderland in 1967 werd er niet
van afgeweken.
En ofschoon hieruit duidelijk blijkt hoe weinig men over had voor de instandhouding
van de uiterlijke vorm van het archiefstuk, toch was de wetenschappelijk geschoolde
archivaris er zich terdege van bewust hoe in sommige gevallen de uiterlijke vorm
van het stuk medebepalend kon zijn voor de betekenis en waarde van de inhoud.
Inhoud en uiterlijke vorm
De levendige belangstelling van de ons voorafgaande generaties voor middeleeuwse
bronnen en diplomatiek bracht mee, dat men niet langs de bestudering van de uiter
lijke vorm van charters heen kon en dat deze uiterlijke vorm: het gebruikte perka
ment en de wijze waarop het werd gebruikt en beschreven, het materiaal en de hoe
danigheid van de zegels meestal medebepalend soms zelfs beslissend waren voor de
waardebepaling van de inhoud van het stuk. Het frappeert dat men daarbij kennelijk
slechts zo op het eigen onderzoek was geconcentreerd, dat de vraag of het nageslacht
in een iets verdere toekomst bij zijn waarde-oordeel ook nog de uiterlijke vorm kon
betrekken, nauwelijks bij onze voorgangers opkwam. De scheiding der vakgebieden
was bovendien zo sterk, dat enige kennis van conserverende methodieken volkomen
buiten hun gezichtsveld lag.
Bovendien werd en wordt over het algemeen ook thans nog zeldzame uitzonde
ringen daargelaten het materiële stuk in de schriftelijke sfeer slechts gewaardeerd
als informatiedrager. Dat het tevens in zijn verschijningsvorm een cultuurproduct
uit het verleden is, wordt niet cf te weinig beseft. Een kunsthistoricus kan rustig een
uitgebreide verhandeling over middeleeuwse ivoorsnijkunst en goudsmeedkunst
schrijven en daarbij de tientallen middeleeuwse zegelstempels (waaronder ivoren) en
de vele honderdtallen afdrukken buiten beschouwing laten. Alsof deze geen produc
ten zouden zijn van dezelfde makers en ateliers, en toch zeker uitingen zijn van gelij
ke kunstrichtingen. Doch niet alleen uit kunsthistorisch oogpunt, maar ook als ma
terieel relict uit het verleden als zodanig is het in verschillende arpecten een bron
voor onze historische kennis.
We bewonderen in bibliotheken de weiafgewogen lay-out van manuscripten en de
producten van de vroege boekdrukkunst maar hebben nauwelijks of geen oog voor
dezelfde uitingen van kunstzinnig vakmanschap van vroegere klerken als het de
geschreven stukken betreft in onze eigen archieven.
De materiële zorg in het verleden
De zorg voor de materiële toestand in het verleden die er sporadisch wel bestond
was er in eerste instantie in wezen op gericht om door het in stand houden van de
informatiedrager de informatie zelf aan het nageslacht over te leveren. Derhalve
trachtte men er voor te zorgen, dat de informatiedrager de tand des tijds zou kunnen
doorstaan. Reeds de ouden probeerden hun papyri tegen insecten te beschermen door
deze te drenken in cederolie. Bovendien hoe belangrijker men de tekst achtte hoe
duurzamer het materiaal was dat men gebruikte: men beitelde de tekst in steen,
grifte hem in koperen of zilveren platen. Na de opkomst van het papier bleef men
het meer kostbare doch duurzaam geachte perkament toch nog gebruiken voor
meer belangrijke akten. Werd het materiaal toch aangetast dan bleef als enige mo-
[463