Bouwen voor bezoekers
door dr. J. E. A L. Struick
zonderlijke code worden ondergebracht; hetzelfde geldt voor de relatie tot het ge
zinshoofd en a fortiori voor de burgerlijke staat en het geslacht.
De indeling van plaatsnamen (geboorteplaatsen, plaatsen van oorsprong en bestem
ming) geeft wat meer problemen. Wij hebben daarbij gekozen voor een systeem van
concentrische gebieden: hoe verder van Amsterdam hoe groter de gebieden worden
met een afzonderlijk codenummer. Hierdoor kunnen de op deze wijze gecodeerde
plaatsnamen gebruikt worden voor een analyse van afstand en richting van migratie
stromen. Bovendien is voor Nederland een onderscheid gemaakt tussen gemeenten
met meer dan 15.000 inwoners op 31.12.1859 en gemeenten met minder inwoners".
Alleen de beroepencode leverde nogal wat moeilijkheden op. De belangrijkste vraag
die zich voordeed bij het ontwerpen van een classificatie van beroepen in het verleden
is namelijk: in hoeverre is het mogelijk uit beroepsvermeldingen, die niet zijn opge
tekend om inzicht te geven in de sociale gelaagdheid van de bevolking, toch iets van
die gelaagdheid af te lezen. Ik citeer nogmaals het werkschrift: "In de bevolkings
registers worden wij geconfronteerd met beroepsopgaven die de noodzakelijke
minimuminformatie over de sociale positie (b.v. knecht of baas) missen. Alleen voor
de beter gesitueerden zijn de opgaven zeer volledig. Bij hoge militairen wordt de
rang vermeld, bij directeuren de aard van hun bedrijf etc. De ontbrekende informatie
kan ook niet uit andere bron worden aangevuldOp dit punt aangekomen zijn
wij afgestapt van de gedachte voor iedere beroepsvermelding in de code een aan
duiding van de status te verwerken omdat dit onvermijdelijk zou leiden tot een grote
categorie onduidelijke en/of onclassificeerbare gevallen". Dit alles heeft ertoe
geleid dat voor dit project een eigen beroepencode is opgesteld, waarbij ernaar is ge
streefd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de indeling in bedrijfs- en beroepsgroepen
die bij de beroepentelling van 1889 is gehanteerd.
Toen formulieren en codes gereed waren, kon met het project worden gestart. Per
jaar werken er ca. 35 studenten aan in groepjes van ca. 10. Op deze wijze waren bij
het verschijnen van het werkschrift aan het begin van dit jaar, 74 panden bewerkt
en 48 waren ponsklaar. Een definitief resultaat van dit project is dus nog niet te
geven.
Sloto pmerkingen
Uit het voorgaande blijkt, dat in Nederland veelvuldig historisch onderzoek wordt
verricht met behulp van de computer. Nu doet zich de vraag voor: Waar behoort
het basismateriaal van dergelijke studies te worden bewaard, bij de onderzoekers
zelf (b.v. Universiteit), bij de bronnen (b.v. archiefdiensten) of bij speciale instituten?
Een andere vraag is: Wat van het basismateriaal moet worden bewaard, de formu
lieren, de ponskaarten of de computerbanden? Het lijken onbelangrijke vragen,
waarop het antwoord nog niet behoeft te worden gegeven, maar als het onderzoek
met de computer in dit tempo blijft doorgaan, zullen wij binnenkort deze vragen
toch moeten beantwoorden.
[436]
Een archiefgebouw ontwerpen vraagt om een omgekeerde aanpak. Eerst zet je een
aantal archiefstukken op een stuk grond, daarnaast een aantal groepen mensen van
verschillende pluimage. Pas daarna plaats je het gebouw er over heen. De archief
stukken blijven hier buiten beschouwing.
Wat voor groepen mensen horen in een archief thuis? Over onszelf praten wij niet,
alleen de bezoekers krijgen onze aandacht. Ieder archief leeft dankzij de gunst van
de bezoekers. De oudste vorm is de wetenschappelijke onderzoeker. Een vanzelfspre
kende categorie, die vanzelf komt, omdat het zijn geestelijke broodwinning is. De
tweede soort zijn de genealogen, ook al wetenschapsbeoefenaars of mensen die het
moeten worden. Nieuw is de grote en groeiende stroom van zomaar geïnteresseerde
lieden, die vage noties hebben over de aard van het archiefbezit. Hun verwachtings
patroon wordt bepaald door weetgierigheid of nostalgie. In eerste instantie komen zij
niet om iets te doen maar om iets met zich te laten doen. En dit verlangen moeten
wij, archiefambtenaren, bevredigen.
Bovendien leven buiten de heilige hallen nog tallozen die nooit van een archief ge
hoord hebben. Maken zij wèl kennis met onze cultuurschatten, dan ervaren zij een
verrijkende Aha!-Erlebnis.
Deze drie groepen vormen het doel van educatieve activiteiten. Ook wetenschappers
en genealogen? Stellig. Wat is het resultaat van hun speurwerk? Op het geheel van
hun getal is het aantal publicaties gering te noemen, eerst voor de genealogen, maar
ook voor de wetenschappelijke onderzoekers.
Verder: een archiefbezoeker komt maar éénmaal in een bepaald archiefgebouw, hij
doet er nasporing voor een bepaald doel en verdwijnt dan weer voor altijd.
Om uit deze onbevredigende situatie te komen, moeten de archiefbezoekers, alle
archiefbezoekers gestimuleerd worden tot actief en blijvend voortdurend onderzoek.
Wij leven in een maatschappij waarin passieve consumptie zo goed als regel is. Vrij
wel iedereen zit 's avonds aan het buisje, kaas in 't vuistje. Een weinig actiever is
de wandeling naar schouwburg of concertzaal; die activiteit wordt dan ook ge
prezen. Voor de producenten van cultuur en daar horen wij, archiefmensen bij
een treurige, frustrerende toestand.
[437