verliep en dat meteen na afloop alle archieven op hun definitieve plaats stonden.
Na de heropenstelling nam het bezoek veel sterker toe dan normaal te verwachten
was geweest. Blijkbaar was er een verborgen vraag ontstaan, die door de onvoldoen
de behuizing niet tot zijn recht had kunnen komen. Deze eerste krachtproef werd
zonder problemen doorstaan. De leeszaal is voorlopig groot genoeg (60 plaatsen) en
weinig gehorig. De aanvoerlijnen zijn kort door de constructie van het gebouw: twee
depot-vleugels die elk direct vanuit de leeszaal te bereiken zijn, en het trappenhuis
als spil. De zorgvuldig uitgedachte magazijnplaatsing en de uitwendig kenbaar ge
maakte systematiek brengen hun rendement op. Bovendien kunnen in de nieuwe
leeszaal op grote schaal hulpmiddelen voor zelfbediening worden neergezet, waar
vroeger geen plaats voor was.
Door een en ander kan de leeszaal nu bediend worden door één gewetensbezwaarde;
bij grote drukte valt een tweede in. Een andere bedient de xerox, die achter het
kamertje van de chef-leeszaal is geplaatst. De kopie-aanvragen van het publiek wor
den behandeld tussen het permanente werk van schaduwarchiefvorming door. Eén
middelbaar archiefambtenaar is als chef-leeszaal voortdurend aanwezig voor toe
zicht en advies.
Een wens die te laat opkwam om nog verwerkelijkt te worden is een apart zaaltje
voor om discriminerende termen te vermijden "niet-amateurs". Een kleine
ruimte waar weinig gelopen en gesproken wordt. Hiervoor zou, na alle moeite om
hem steeds groter te maken, de leeszaal toch weer gecompartimenteerd moeten wor
den. Provisorisch is hierin voorzien door afscherming met boekenrekken.
Nu er geen ruimteproblemen meer zijn hoort samenwerking met het onderwijs tot
de normale activiteiten. Ze variëren van rondleidingen tot lessen onderzoeksmetho-
diek. Het beleid is vooral gericht op contacten met instellingen die zelf opleiden
tot onderwijzer of geschiedenisleraar. Zo wordt mogelijk de grondslag gelegd voor
een brede, haast vanzelfsprekende samenwerking in een niet te verre toekomst.
Met het organiseren van eigen cursussen voor amateur-historici werd onmiddellijk
begonnen. De belangstelling was groot, ook voor het tweede jaar. De eerste bedoe
ling is uiteraard om deze bezoekers minder afhankelijk te maken van deskundige
hulp, maar daarbuiten bestaat de verwachting dat de beste cursisten mettertijd in een
werkgroep verenigd een onderzoeksproject ter hand zullen nemen, zoals dat elders
al gedaan is.
Een eerste tentoonstelling is 6 oktober geopend, door omstandigheden een jaar later
dan bedoeld was. Intussen is men in onze archiefwereld wat teruggekomen van het
eerste enthousiasme op dit terrein. Archiefstukken zijn naar hun aard in groten
getale geen geschikte tentoonstellingsobjecten. Bovendien en mede daardoor kost
een enigszins behoorlijke tentoonstelling een lange, arbeidsintensieve voorbereiding,
een luxe die een nog steeds onderbezet archief zich niet geregeld kan veroorloven.
Maar van verscheidene min of meer doelverwante instellingen in de stad zijn ver
zoeken binnengekomen om als gast de ruimte te mogen gebruiken (één zo'n tentoon
stelling is al gehouden). Hier ligt een kans om onopzettelijk verder uit het maatschap
pelijk isolement te komen waarin de archieven zolang hebben verkeerd. Men kan van
mening verschillen over de vraag of musea en bibliotheken voor het besef van de ge-
[426]
middelde staatsburger "gewone" instellingen zijn, maar als het archief even gewoon
gevonden werd zou er al heel wat gewonnen zijn.
Veel reden tot tevredenheid dus: er zijn grote nieuwe mogelijkheden, de atmosfeer is
sterk veranderd in die zin dat het archief eindelijk uit zijn schuilhoek komt en actief
optreedt in het culturele en wetenschappelijke leven tussen de andere daar werkzame
instellingen. Maar over dit zonnige landschap valt één schaduw, die met de tijd alleen
maar groter en donkerder zal worden. Hiervoor is al gememoreerd dat de plannen
voor het nieuwe gebouw moesten worden aangepast, voorzover mogelijk, aan de er
varingen die sinds hun opstelling waren opgedaan. De plannen waren inderdaad ca.
10 jaar oud toen met de verwerkelijking kon worden begonnnen. In die tien jaar was
enorm veel veranderd, zowel in de feitelijke toestanden als in de opvattingen over
taak en functie van een archiefdienst. Een leeszaal van 20 plaatsen was nauwelijks
meer voldoende voor een uitgesproken stille dag, de ruimte voor het restauratie
atelier was kennelijk bedoeld voor de klassieke "binderij", de kantoorruimten waren
nog maar net toereikend voor de inmiddels uitgebreide formatie en er was noch voor
lezingen of vergaderingen, noch voor tentoonstellingen ruimte voorzien. Eigenlijk
had een heel nieuw plan gemaakt moeten worden, maar dat zou opnieuw een uitstel
van minstens tien jaar betekend hebben. Daarom is gekozen voor zo goed mogelijke
aanpassing van het bestaande. Maar de nadelen zijn evident. Aan het dreigende te
kort aan kantoorruimte is niets te doen behalve werkkamers delen. Van de nuttige
opslagruimte is 20% afgevallen (een hele depotetage). Verder tegenslagen, zoals kli
maatregelingskanalen die nogal was ruimte eisten, misverstanden over de diepte van
de stellingen in verhouding tot de breedte van de gangpaden, hebben er nog wat af
geknabbeld, zodat uiteindelijk netto 9 km1 overblijft in plaats van de 15 waar oor
spronkelijk op gerekend was. Bij de huidige aanwas betekent dat een vol depot in
niet meer onafzienbare tijd. Zelfs van de zo sterk vergrote leeszaal (60 plaatsen) moet
misschien hetzelfde gezegd worden; dit hangt er van af hoelang het groeitempo van
de laatste 20 jaar aanhoudt.
Men kan natuurlijk stellen dat als de bouw onmiddellijk op de plannen was gevolgd
dezelfde moeilijkheden zich nu hadden voorgedaan, dat het verhelpen dan veel lasti
ger en kostbaarder was geworden en dat het oponthoud dus alleen maar gunstig was.
Maar dan gaat men voorbij aan de vraag of er in de tijd dat de plannen vastgesteld
werden geen betere groeiprognoses waren te maken. De tegenwerping dat er zoveel
onzekere factoren zijn is niet overtuigend. Dan zou elke prognose moeten worden
afgewezen. Bij een wetenschappelijk verantwoorde verwerking van de toen beschik
bare statistieken had omstreeks het midden van de jaren zestig het vermoeden kunnen
rijzen dat de groei niet lineair maar exponentieel was en dat geeft bij doortrekken
over de volgende 10 jaar heel andere uitkomsten. Natuurlijk kan een dergelijke groei
niet eindeloos duren, maar het tijdstip waarop hij begint af te vlakken is eerst recht
een zeer onzekere factor. Men moet verder niet vergeten dat het gebouw ook niet
voor de eeuwigheid wordt neergezet.
Voorlopig kan evenwel als samenvatting worden gezegd dat het betrekken van een
nieuw gebouw door het rijksarchief in Friesland aan de veranderde opvattingen over
het functioneren van een archiefdienst eindelijk de kans heeft gegeven zich te mani
festeren.
[427]