Praktische ervaringen met het ingebruiknemen van een nieuw archiefgebouw door mr. J. Rinzema Als we van de grote veranderingen waaraan het archiefwezen de laatste 15 a 20 jaar onderhevig is de veranderde houding van de archivarissen nader zouden willen om schrijven, dan springen daarbij, dunkt mij, vooral twee aspecten in het oog: een veel sterkere gerichtheid op de maatschappij en een veel grotere belangstelling voor ar chieven van na 1800. Dit is uiteraard niet bedoeld als waarderingsoordeel maar als een poging tot feitelijke constatering. Men mag trouwens, ook bij een positieve waar dering, aannemen dat deze veranderde houding de archivarissen zelfs tegen hun zin wel opgedrongen zou zijn door de ontwikkelingen in de samenleving. Om verder bij het rijksarchief in Friesland te blijven, dit dreigde in de loop van de jaren zestig uit zijn voegen te barsten door de groei van de publieke belangstelling. Vóór die tijd zien we het oude, vertrouwde beeld: een zeer beperkte, vrijwel vaste kring van bezoekers, die goed met het archief bekend waren. Dit stelde geen hoge eisen aan bediening en begeleiding, evenmin als aan magazijnopstelling. Wat niet of zelden gevraagd werd had doorgaans ook niet de belangstelling van de archivarissen zelf en met het overige waren de ambtenaren ook zonder ver uitgewerkte systematiek vertrouwd genoeg. Mocht dat een keer niet het geval zijn, dan wist de bezoeker zelf wel waar hij zijn moest. In die toestand is het ook begrijpelijk dat de jaarlijkse aanwinsten niet consequent op hun systematische plaats in het depot werden ingevoerd, maar geheel of gedeeltelijk als complex werden bijgezet op jaar van aankomst. Na ca. 100 jaar van deze praktijk was het magazijnoverzicht evenwel onvolledig en onbetrouwbaar geworden. De jaren zestig brachten: le een sterke quantitatieve groei van de publieksvraag (on geveer een verdriedubbeling), 2e grote aantallen bezoekers die niets van archieven wisten en 3e bezoekers die vroegen naar tot dan toe in het donker gebleven archieven (b.v. 19e-eeuwse). Tegen het einde van de dekade begon de dienstverlening hierdoor [424] ontwricht te raken. Bovendien bleek nu pas goed hoe ongeschikt het gebouw was voor zijn toenmalige functie, met zijn vier meter hoge vertrekken en onpraktische indeling. In afwachting van een nieuw gebouw, waarvoor de plannen klaar waren, en van een formatieuitbreiding werd toen begonnen met de reorganisatie van het depot, de enige overblijvende mogelijkheid om door een efficiëntere bediening te trachten de ont wikkeling bij te houden. Het aanwinstencomplex werd op onplaatsbare resten na geliquideerd, alle archieven en fondsen op fiche gebracht met zoveel mogelijk gege vens en bij de plaatsing werd naar consequente systematiek en duidelijke herkenbaar heid gestreefd. Na de komst van gewetensbezwaarden als leeszaalhulp werd dit streven naar uitwendige herkenbaarheid nog opgevoerd (kleuren). Hierdoor werd de inwerktijd teruggebracht tot twee weken noodzakelijk om uit deze krachten, die meestal maar een paar maanden blijven, zoveel mogelijk rendement te verkrijgen. Op deze wijze werd het weer mogelijk met het nog steeds groeiende bezoek in de pas te blijven; alleen werd de leeszaal te klein. Intussen kwam anderzijds ook hier de behoefte op om wat meer aan de weg te tim meren: op eigen initiatief wat interessant materiaal laten zien, samenwerken met de onderwijswereld, cursussen geven voor amateur-historici, waaraan kennelijk behoef te bestond. Er was in het oude gebouw geen ruimte voor. Toen de vraag naar samen werking van pedagogische akademies en lerarenopleidingen zelf begon te komen moest er een noodoplossing geforceerd worden. Hiervoor werd de kamer van de rijksarchivaris tijdelijk ontruimd, het enige geschikte vertrek in dit gebouw. Zolang dit bij een of twee keer per jaar bleef was er geen probleem, maar in het laatste jaar vóór de verhuizing ging er geen maand voorbij zonder dergelijke séances. Zo was het beeld van het rijksarchief in Friesland aan de vooravond van de nieuw bouw dat van een instelling waar onder druk van buiten af vrij veel veranderd was, waar krachtig en niet zonder succes gewerkt werd aan het bijhouden van de zich uit breidende en veranderende vraag, maar waar aan beleidsvernieuwing op eigen initia tief niet werd toegekomen. Met het nieuwe gebouw kon hierin verandering komen. Al tijdens de bouw werd met de opgedane ervaringen gewerkt. In de eerste plaats dateerden de bouwplannen uit een tijd dat deze ervaringen nog niet bestonden. De plannen zelf stonden vast, maar binnen hun opzet konden nog ingrijpende wijzigingen worden aangebracht. Zo is een hele depot-etage aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken voor doeleinden waar destijds niet aan was gedacht (lezingenzaal, tentoonstellingsruimte) of waarvoor de ruimte oorspronkelijk in het administratiegebouw was aangebracht (restauratie werkplaats, kantine). De hierdoor vrijgekomen ruimte kon bij de leeszaal gevoegd worden. In de tweede plaats bij het voorbereiden van de verhuizing, waaraan werd begonnen zodra vaststond dat de nieuwbouw zou doorgaan. De veruitwendigde ma- gazijnsystematiek bleek een uitstekende grondslag voor het coderen ten behoeve van de verhuizing, waarbij tevens de plaats in het nieuwe gebouw werd aangegeven. Deze plaatsing werd vastgesteld, op grond van de gebruiksfrequentie, aan de hand van de ervaringen met de verbeterde plaatsing in het oude gebouw. Het eigenlijke verhuizen valt buiten de opzet van dit verhaal, hier zij slechts vermeld dat alles soepel en snel [425]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 37