spreekt mij dan ook niet aan. Ik vraag mij af wat nu belangrijker is: de bescherming van de archivarissenstand, of het feit dat archieven, die kennelijk een ordening be hoeven en waaraan de archivarissen kennelijk nog niet zijn toegekomen, eindelijk eens worden aangepakt. Het enige wat in deze een punt van overweging mag zijn is de kwaliteit van bedoelde opleidingen. Welnu, men was zo vriendelijk mij enige syllabi van de voor rijksregistratoren georganiseerde cursus archiefbeheer toe te sturen en ik kan niet anders zeggen dan dat ze uitstekend zijn. Als de gemeentelijke cursus van hetzelfde niveau is en als bovendien d.m.v. een examen blijkt dat de cursisten er ook nog iets van begrepen hebben, dan vraag ik mij af met welk recht de inspecteurs moeilijkheden veroorzaken. Naar mijn mening koopt men weinig voor dit soort achterhoedegevechten, maar wordt het tijd dat wij m.b.t. de archiefopleiding de hand in eigen boezem steken. Zo rijst de vraag, of de huidige opleiding niet te eenzijdig en vooral te beperkt is. f evens zou de vraag gesteld kunnen worden, of de huidige opleiding zich niet op nieuw in een periode van stilstand bevindt of mogelijk zelfs achteruit loopt. Ik heb de indruk dat het laatste het geval is en dat met name de kennis van de archivistiek en het daarmee samenhangend peil van de aangeboden archiefinventarissen zich in dalende lijn bevindt. Voorts dienen wij ons af te vragen, of door de huidige manier van werving de juiste mensen worden aangetrokken. Ook hierover bestaan twijfels en niet van vandaag of gisteren. Dit dilemma lijkt thans te zijn doorgedrongen in de boezem van de Archief school, waar twee categorieën aspirant-archief ambtenaren zich aftekenen, n.l. de cursisten met een S.O.D.-opleiding en de cursisten die langs de traditionele weg het archiefwezen trachten binnen te komen. Tevens meen ik enige wrevel te bespeuren ten opzichte van mensen met een S.O.D.-diploma (waarvoor men alleen maar Mavo nodig heeft), die het wel erg gemakkelijk wordt gemaakt aangezien ze met dispensatie tot de Archiefschool worden toegelaten. Deze cursisten zou den tevens in het voordeel zijn vanwege het feit dat ze gewoonlijk al een baan hebben, terwijl cursisten, die na de middelbare school nog enige jaren gestudeerd hebben, "niet beloond worden", aangezien ze minder gemakkelijk of in het geheel niet voor een functie in aanmerking komen. Afgezien van de vraag waarom iemand, die enige jaren gestudeerd heeft en zijn studie kennelijk niet heeft afgemaakt, beloond zou moeten worden, ziet de heer De Waal over het hoofd dat de candidaten met S.O.D. I en II doorgaans een jaren lange ervaring met het stelsel-V.N.G. en een grondige kennis van de administratie meebrengen en voorts bewezen hebben in de praktijk bruikbaar te zijn. Zonder nu meteen in elke S.O.D.-er een valk en in de niet-S.O.D.-ers uilen te zien, is het een feit dat de laatste categorie zijn bruikbaarheid nog helemaal moet bewijzen. Los gemaakt van de nogal zweverige filosofieën over de "wetenschappelijkheid" van het ambt en deszelfs beoefenaren, moet worden vastgesteld dat het volgen van een cur sus van één dag per week gedurende negen maanden geen enkele garantie biedt dat met de afgestudeerde archivist in de praktijk iets te beginnen is. Zelfs ben ik niet bereid aan te nemen, dat in die negen maanden voldoende duidelijkheid ontstaat omtrent de motivatie van de aspirant-archiefambtenaar. Dit blijkt eerst als de man of vrouw praktisch werkzaam is en dan is het veelal te laat. Elk diensthoofd stuit bij [280] herhaling op jongelieden, die helaas hun universitaire of andere studie niet hebben afgemaakt en die zo nodig het archiefwezen in moeten, omdat ze (zo blijkt uit door gaans ongevraagde, doch uiterst behulpzame informatie) zo'n brede belangstelling hebben en zo "belezen" zijn en "historisch geïnteresseerd" en zo'n aanleg hebben voor "snuffelen" (vooral genealogie) en die gaarne met een boekje in een hoekje zitten en die een vooral rustige en beschouwelijke werkkring ambiëren. Prachtige eigenschappen uiteraard en ik raak bepaald onder de indruk als ik geconfronteerd wordt met jongelui van =t 20 jaar, die geen groter genot blijken te kennen dan het lezen van historische werken, doch wat kan een archivaris van zulke mensen ver wachten als hij honderden meters modern archief heeft staan, die nodig geschoond, geordend en beschreven moeten worden? Waarmee natuurlijk niet gezegd wil zijn dat van deze mensen geen bruikbare archiefambtenaren te maken zouden zijn. Het tegendeel is vaak waar, want de praktijk heeft bewezen dat uit jongelieden met een grote historische belangstelling uitstekende archiefambtenaren kunnen groeien. Duidelijk is echter, dat de behoefte aan gespecialiseerde archiefambtenaren met wel omschreven kennis en bekwaamheden toeneemt, hetgeen niet alleen geldt ten aan zien van de moderne archieven, maar ook ten aanzien van de bibliotheek en de topografische atlas. Duidelijk is tevens dat candidaten zonder gespecialiseerde oplei ding ervaring en met een altijd ietwat in het vage blijvend kennisniveau hierdoor in het nadeel zijn. De enige manier om dit nadeel op te heffen lijkt mij een betere selectie en betere, op de praktijk gerichte opleidingen. M.i. zou er een school voor hoger beroepsonderwijs een Archiefakademie moeten komen, die toegankelijk is voor de besten uit de registratoren (ergo met S.O.D. I en II en liefst G.A.-I), alsmede voor archiefambtenaren, die eerst na het passeren van een strenge selectie en nadat ze praktisch bruikbaar zijn gebleken wor den toegelaten. Deze akademie zou in samenwerking met de S.O.D. gesticht moeten worden. Zij zou moeten opleiden voor één diploma en het programma zou zowel archivistiek, archiefbeheer en paleografie e.d. als registratuurwetenschap en admi nistratieve organisatie e.d. moeten omvatten. Na het behalen van het diploma zou er gelegenheid moeten zijn zich te specialiseren en een aanvullend examen te doen in b.v. latijnse paleografie en diplomatiek, bibliotheekbeheer, beheer topografische atlas, techniek van het indiceren en computerkunde, management enz. enz. Een konsekwentie hiervan zou zijn, dat het m.i. achterhaalde onderscheid tussen hogere en middelbare archiefambtenaren verdwijnt. Enfin, het is maar een suggestie, die uiteraard nadere uitwerking behoeft. Misschien is het nog niet te laat. W. A. Fasel Naschrift van de redactie: Na dit artikel wil het bestuur van de Vereniging van Archivarissen de discussie over de positie van de middelbare archiefambtenaren afronden door in de eerste afleve ring van de volgende jaargang een samenvattende beschouwing met een eigen stand puntbepaling te plaatsen. [281

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 5