Hoe goed is een middelbaar archiefambtenaar Hoofdzaken van de staatsinrichting van Nederland: M 8( 9) mr. Th. N. Schelhaas, adjunct gemeentearchivaris van Haarlem. Geschiedenis van de kerkelijke instellingen in Nederland: H 14(16) dr. G. C. M. van Dijck, chartermeester 1ste klasse bij het rijksar chief in Noord-Brabant. Tijdens de eerste werkweek werd er een bezoek gebracht aan de rijksdienst voor monumentenzorg in Zeist. Voorts werd er een middag verzorgd door de V.A.N., waarbij ook een aantal leerlingen van de cursus 1976-1977 aanwezig was. Als sprekers traden op: mr. J. Rinzema, vice-voorzitter van de V.A.N., drs. H. Bor- dewijk, voorzitter van de commissie archiefterminologie, mr. J. H. van den Hoek Ostende, redacteur van het Nederlands Archievenblad, dr. W. J. Formsma, erelid van de V.A.N., en drs. B. Woelderink, voorzitter van de V.A.N. J. H. M .Wieland Afgesloten 7 oktober 1977. Het artikel van J. J. F. de Waal over de toekomstmogelijkheden van de middelbare archiefambtenaar1 behandelt een reëel probleem, n.l. dat bij te vervullen vacatures een groeiend getal diensthoofden het bezit van het middelbaar archiefdiploma niet voldoende acht, reden waarom zij sollicitanten oproepen met het diploma S.O.D.-I (en II). Tevens constateert hij dat het bezit van genoemde diploma's kennelijk hoger wordt aangeslagen dan het middelbaar archiefdiploma, aangezien soms gegadigden kunnen solliciteren indien zij zich bereid verklaren de opleiding aan 's Rijks Archief- school te volgen. Hij stelt: "Ik denk dat het hoog tijd wordt dat de rijks archief- school het belang van de S.O.D.-opleiding voor toekomstige archivisten erkent door voor haar leerlingen de mogelijkheid te scheppen dat ze in het kader van genoemde school de S.O.D.-opleiding zonder al te veel belemmeringen kunnen volgen". Tenslotte merkt hij op, dat de Archiefschool weliswaar gaarne mensen aanneemt die na de middelbare school nog een paar jaar gestudeerd hebben, doch dat deze meerdere kennis niet wordt beloond. "Dit in tegenstelling tot de studie voor de S.O.D.-diploma's, zodat men tegenwoordig bijna aan zichzelf verplicht is om ten behoeve van de gememoreerde goede toekomst er na de archiefschool weer een paar jaar studie aan toe te voegen". Ik zou bovenstaande beweringen (die ik grotendeels onderschrijf) graag systematisch willen behandelen, want alles moet stap voor stap gebeuren en liefst in een historisch kader. Allereerst de hogere eisen, die niet weinig diensthoofden (menen te moeten) stellen. Het is duidelijk, dat het ambt van archiefambtenaar in ontwikkeling is en al heel lang. Er is een tijd geweest dat bij het rijksarchiefwezen de bedienden niet eens in het depot mochten komen, reden waarom er behoefte was aan mensen met een paar jaar handelsavondschool en een mooie hand van schrijven, die de stukken op zochten en weer opborgen en die voorts de archivaris "assisteerden" bij het uiterst wetenschappelijke ordenen en beschrijven van archieven. De volgende stap was, dat ambitieuze archiefambtenaren zelf archieven gingen ordenen en sommigen zelfs een grote naam als inventarisator verwierven. Namen als Hingman, Jacob Smit en Bonder zeggen elke insider genoeg. Na de totstandkoming van de Archiefwet 1918, die door het creëren van 1 e en 2e klas archivarissen de aspiraties van al te pientere lagere ambtenaren aan banden legde, was er voor zulke hoogvliegers een archief examen, dat de veelzeggende naam "tweedeklas archiefexamen" droeg, doch niet- 1 J. J. F. de Waal, Hoe goed is de toekomst voor een middelbaar archiefambtenaar? N.A.B. 81e jrg., afl. 2, bl. 168. [277]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 3