Het gebouw is enkele jaren vóór de Tweede Wereldoorlog opgericht. Het is ook
nu nog niet alleen een bezienswaardigheid, maar vooral een soort bedevaarts
plaats. Dat was het vooral in de jaren direct na de bouw, toen de dreiging van een
oorlog ook voor Zwitserland bestond en ook tijdens die oorlog, waar Zwitserland
o.a. dank zij zijn uitstekend geoefend en bewapend (militie)leger, buiten is ge
bleven.
Bezocht wordt het gebouw behalve door individuele Zwitsers en verenigingen
vooral door schoolklassen, zowel van het lager- als van het middelbaar onderwijs,
vergezeld van een of meer onderwijzers of leraren.
Mijn vrouw en ik verlieten diep onder de indruk het fraaie gebouw en liepen ver
der naar het station Schwyz van de SBB/CFF: het Bundesbriefarchiv ligt n.l. aan
de weg van het stadje naar dat station. Ik kan aan een ieder, die hetzij als auto
mobilist hetzij als treinreiziger in de buurt van Schwyz komt (dit ligt overigens
midden in Zwitserland) een bezoek aan het Bundesbriefarchiv onvoorwaardelijk
aanbevelen. Het leert ons, dat voor het archiefwezen ook in ons land naast een
administratieve en historische taak ook een educatieve taak is weggelegd. Deze
laatste was in dit geval misschien naar veler zin ietwat te uitdrukkelijk gericht op
het aankweken van de thans bij velen in een slecht gerucht staande "amor patriae".
Men wordt in Schwyz a.h.w. geconfronteerd met het in Zwitserland, in tegenstel
ling tot ons land, vrijwel unaniem aanvaarde Engelse adagium: "A country worth
living in is also a country worth fighting for".
J. J. Beyerman
Boekbespreking
A. Bruns und W. Kohl, Inventar des fürstlichen Archivs zu Burgsteinfurt.
Miinster Westf. (1971).
Bentheim kwam na 1165 door vererving aan Otto van Holland, tweede zoon van
graaf Dirk VI en van Sophia van Rheineck. Het graafschap bleef aan deze jongere
tak van het Hollandse Huis tot deze in 1421 uitstierf met graaf Bernhard I. Toen
erfde een achterneef, Everwijn van Götterswick, Bentheim en deze verwierf door
zijn huwelijk met Mechtildis zu Steinfurt de heerlijkheid Steinfurt erbij. In 1454
kreeg zijn éne zoon het graafschap Bentheim en de andere de "Edelherrschaft Stein
furt".
Krachtens verdrag van 1752 werd Bentheim in pand gegeven aan het keurvorsten
dom Hannover en het Bentheimse Landesarchiv werd toen naar Hannover overge
bracht, waar ingevolge dat verdrag de eerste inventaris ervan is samengesteld. Na
verschillende lotgevallen in de Franse tijd (zo werd het Bentheimse regeringsarchief
in 1803 in bewaring gegeven aan de stad Burgsteinfurt en zo gaf graaf Ludwig uit
de Steinfurtse tak, die bij het uitsterven in 1804 van de Bentheimse tak het graaf
schap had geërfd, in 1805 een instructie voor de ordening en inventarisatie ervan)
werd toen Bentheim in 1813 weer onder Hannoverse pandregering kwam, het Lan
desarchiv wederom in Hannover geplaatst. Deze archivalia worden thans in Osna
brück bewaard. Nadat Pruisen zich in 1815 van de souvereiniteit over Steinfurt had
meester gemaakt, werd de graaf van Bentheim-Steinfurt in 1817 in de Pruisische
Fürstenstand opgenomen.
De onderhavige inventaris van de "Allgemeine Regierungssachen der Grafschaften
Bentheim und Steinfurt, Bestand A" vermeldt zowel stukken, die in het stadsarchief
Burgsteinfurt, als documenten die thans in het Staatsarchief te Osnabrück te vinden
zijn. Daardoor loopt de nummering in deze inventaris niet normaal van no. 1
tot no. 1773, zodat men in citaten de bladzijde dient aan te halen. De te Osnabrück
bewaarde archivalia vallen aldaar onder Rep(ertorium) 24a (charters) en Rep. 125 I
(akten); laatstgenoemde dragen een ondernummering, welke hier tussen haakjes is
opgenomen. De inventaris loopt tot in de tegenwoordige tijd door (1969), de char
ters tot in 1739 (p. 175).
Van ruim 200 charters ("Urkunden") vele met zegels zijn regesten onder eigen
nummering opgenomen; deze van de '"altere katholischen Kirchensachen", waaron
der ook kloosteraangelegenheden zijn begrepen, zijn het aandeel van Prof. Dr. W.
[341]
[340]