gemeen beheer, vinden we als inkomsten "archiefleges", terwijl onder de uitgaven de jaarwedde van de archivaris" wordt vermeld. Onder de kapitaaldienst zouden we bijvoorbeeld onder hoofdstuk VIII, onderwijs, kunsten en wetenschappen, als inkomsten kunnen vinden een geldlening, benodigd voor de kosten van de bouw van een gemeentearchief, terwijl onder de uitgaven de aflossing van deze geldlening wordt geboekt. Naast een model voor de begroting, werden ook modellen voor de memorie van toelichting en verschillende raadsbesluiten vastgesteld. Ieder gemeentelijk bedrijf heeft een afzonderlijke begroting. Vaak worden de begrotingen van alle gemeentelijke instellingen gebundeld en als één geheel door de gemeenteraad en Gedeputeerde Staten behandeld. De modelbegroting is tussen 1924 en 1930 enkele keren gewijzigd, zonder dat dit voor de archiefvorming gevolgen had. begrotingsvoorschriften 1931 Door een wijziging van de gemeentewet bij wet van 31-1-1931 Stbl. 41 werd aan de Kroon de bevoegdheid gegeven voorschriften te geven voor de inrichting van de be groting, gedeputeerde staten gehoord. Hierdoor werd het mogelijk alle nog bestaande verschillen te laten verdwijnen. Bij K.B. van 8-9-1931 Stbl. 395 zijn daarop voor schriften en modellen vastgesteld als de voor alle gemeenten geldende begrotings voorschriften 1931. Van een belangrijke wijziging was geen sprake, de oude toe stand werd zo veel mogelijk gehandhaafd. In hetzelfde K.B. als de begrotingsvoor schriften werden in 1931 nieuwe rekeningvoorschriften van kracht, terwijl tevens de boekhoudvoorschnften van de afzonderlijke provincies opnieuw werden bekrach tigd. Ook deze waren al eerder bekrachtigd tussen 1923 en 1930. Overigens verwijzen wij hiervoor naar de desbetreffende hoofdstukken. wijzigingen na 1931 a wijziging bij K.B. 6-5-1949 Stbl. J 195 Aan art. 1 van de voorschriften werd een derde lid toegevoegd, n.l. "Onze Mi nister van Binnenlandse Zaken is bevoegd, G.S. der provinciën gehoord, in model A (begroting) met handhaving van de daaraan en aan deze voorschriften ten grondslag liggende beginselen, wijzigingen aan te brengen". De Kroon delegeerde dus zijn bevoegdheid aan de minister. Dit artikel betekende een aanpassing van wat reeds in de praktijk plaatsvond, b Bij brief van 5 januari 1950 stelde de minister van Binnenlandse Zaken een com missie in, die voorstellen moest doen tot het aanbrengen van wijzigingen in de bestaande modellen, en die adviezen moest geven over toepassing van de voor schriften. c wijziging bij K.B. van 22-6-1950 Stbl. K 261 Aan art. 11 wordt een lid toegevoegd, luidende: 'Ten aanzien van de posten van Hoofdstuk XVI van de gewone dienst worden in de memorie van toelichting opgenomen of afzonderlijk overgelegde staten van verdeling, modellen L I, II en III". Deze modellen worden behandeld in het hoofdstuk Rekening, evenals de later toegevoegde modellen M, N en O. d wijziging bij K.B. van 21-4-1951 Stbl. 127 Bij deze wijziging werd o.a. de mogelijkheid geschapen de begrotingsposten direct toe te lichten, dus niet meer in een aparte memorie van toelichting, mits de overzichtelijkheid van het geheel niet geschaad werd. Tevens werden toen de oneven volgnummers aan de inkomsten en de even nummers aan de uitgaven toegekend. 2. Machtigingsprocedure 2.1.1. uitgaven Een nota komt binnen bij de secretarie. Hierbij maakt de secretarie een bevelschrift tot betaling op, dat is bestemd voor de ontvanger. Een en ander is geregeld in de rekeningvoorschriften. Sinds 1931 zijn voor de bevelschriften 6 modellen in gebruik geweest, waarvan vier in de vorm van een formulier en twee als stempel. De modellen zijn genummerd H I t/m VI. De bevelschriften bevatten de betalingsge- gevens, het dienstjaar, de datum van afgifte, een volgnummer van afgifte, aandui dingen, onder welke begrotingspost het bevelschrift behoort, en tenslotte de hand tekening van B en W of een gemachtigde. Later door de ontvanger in te vullen zijn: de datum van uitbetaling, het kasboeknummer en het volgnummer als bijlage tot de rekening. Volgens de rekeningvoorschriften van 1931 is Model H I bedoeld voor uit gaven, ten behoeve van één crediteur voor een bedrag, dat onder één begrotingspost thuishoort. Model H II is bedoeld voor uitgaven aan één of meer crediteuren, die op verschil lende posten in de rekening moeten worden verantwoord. De machtiging wordt in één keer verleend. Dit zijn de zgn. verzamelposten. In 1937 zijn toegevoegd de modellen H III t/m VI (K.B. 29 dec. 1937, Stbl. 389 C). Model H III dient voor één crediteur, betreffende verschillende posten. Specificatie op de achterzijde. Model H IV dient voor meer crediteuren, betreffende dezelfde post (bijvoorbeeld salarissen). De specificatie vindt plaats op de achterzijde. Model H V is gelijk aan model I, behalve dat het op de achterkant van de rechter - strook van postgirobiljetten wordt afgedrukt (inmiddels afgeschaft). Model H VI is een stempelafdruk, gelijk aan model H I. Het mag worden gebruikt, als de nota aan bepaalde eisen van deugdelijkheid en duidelijkheid voldoet. Afbeeldingen van al deze modellen zijn te vinden in Stbl. 389 C van 1937. Sinds het K.B. 12 mei 1956, Stbl. 320 kan model H II worden gebruikt als vervanging van model HIII, maar is het gebruik van een "bijlage model H II a" voorgeschreven. Deze bevatten de uitsplitsingen per begrotingsvolgnummer, die tot dan toe op de achterzijde van het bevelschrift H III werden genoteerd. Ook betalingen in termijnen kunnen door het gebruik van de bijlagen H II a worden gespecificeerd. De reden voor de uitsplitsing op de bijlage is, dat de stukken later, bij de vaststelling van de rekening, per begrotingspost verzameld moeten worden, terwijl zij in eerste instantie tegelijk worden afgehandeld. Deze stukken worden, met de nota('s) aan het bevel schrift of de bijlage(n) H II a gehecht, doorgestuurd naar de ontvanger. [301] [300]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1978 | | pagina 15