22 maart 165789, dat gold voor iedereen binnen die provincie, nemen wij aan, dat
het plakkaat van 1641 slechts tot die datum van kracht is geweest.
De Senaat van de hogeschool te Franeker had wetgevende bevoegdheid, voor zo
ver het de huishouding van de hogeschool betrof90, en sprak tevens recht als forum
privilegiatum over professoren, studenten, pedellen en alwie verder tot het corpus
der academie mocht worden gerekend91. De rechtsprekende competentie omvatte
echter alleen zaken, welke tot de lage jurisdictie behoorden. Dientengevolge bleef
de berechting van criminele procedures "rakende lijf of lid" voorbehouden aan het
Hof te Leeuwarden. In de Statuta Academiae Franequerensis, artikel XXXVIII92,
was aangaande het duelleren bepaald: "Nemo alium ad dimicandum provocato:
neque provocatus provocanti assentitor". De Senaat heeft op grond van dit artikel
inderdaad enkele malen studenten wegens duelleren gevonnist93. In deze gevallen
waren echter geen doden gevallen. Wegens de bovengenoemde beperking van de
competentie van de Senaat inzake de strafrechtspraak, mede gelet op het feit, dat
de Senaat in Harderwijk, die ook slechts bevoegd was tot rechtspraak in zaken
van de lage jurisdictie, eenmaal vaststelde, dat een gevecht, vermoedelijk een duel,
waarin een dode was gevallen, tot de competentie van het stedelijke gerecht be
hoorde94, menen wij, dat ingeval te Franeker een student in een duel omkwam,
mogelijk door het Hof eveneens de landrechtelijke bepalingen op doodslag van
toepassing zouden zijn geacht.
De bevoegdheden van de Senaat van de Academie te Harderwijk waren vrijwel
dezelfde als die van de Senaat te Franeker95. In het statuut van de Harderwijkse
Academie was evenwel geen bepaling tegen het duelleren opgenomen. De Senaat
van die instelling heeft daarom zelf enkele plakkaten tegen het duelleren uitge
vaardigd96, die inderdaad ook toepassing vonden97. Er is reeds vermeld, dat op het
doden van iemand in een duel vermoedelijk de bepalingen van het Harderwijkse
stadsrecht terzake van doodslag toepasselijk waren98.
89 Zie bl. 289.
90 W. B. S. Boeles, Frieslands hoogeschool en het rijksatheneum te Franeker, Leeuw
arden, 1878-1889 (2 dln), dl. 1, bl. 236.
91 Boeles, a.w., dl. I, bl. 251; O. van Kappen, Het droeve lot van een juridisch stu
dent aan de academie te Franeker, in: Ars Aequi Xlle jaargang, nr 9 (1963), bl. 201-
204.
92 Boeles, a.w., dl. I, bl. 440.
93 Boeles, a.w., dl. I, bl. 269.
Zie bl. 284.
95 Leges et statuta illustris Academiae Ducatus Gelriae et Comitatus Zutphaniae Har-
dervici constitutae, Harderovici, C13 13 CCXXVII.
96 Rijksarchief in Gelderland, Archief Academie Harderwijk, inv. nr 48, d.d. 4 decem
ber 1664. Een dergelijk plakkaat uit 1783 wordt vermeld door: J. S. van Veen, Uit de
uitwendige en inwendige geschiedenis der voormalige geldersche hooge school, in: Bijdr.
en Meded. Gelre I (1898), bl. 1-70, bl. 21.
97 Van Veen, a.w., bl. 45, 47; H. Bouman, Geschiedenis van de voormalige gelderse
hoogeschool en hare hoogleraren, Utrecht, 1844-'47 (2 dln), dl. 1, bl. 119.
98 Zie bl. 284.
[294]
De Senaat van de Kwartierlijke Academie99 te Nijmegen had inzake de "justitie
soortgelijke bevoegdheden als de Harderwijkse Senaat100, doch miste evenwel iede
re wetgevende macht. In de "signalen" van de Raad van Nijmegen, die belast was
met de wetgeving voor deze rechtskring, vonden wij geen plakkaten tegen het
duelleren. Evenmin troffen wij in de sententieboeken van de stad veroordelingen
aan van leden van de academische gemeenschap, die zich hieraan bezondigd ha -
den. Omdat de Acta van de Curatoren en de Senaat verloren zijn gegaan, valt oo
niet te bewijzen, dat dit college ooit in deze materie vonnis heeft gewezen101.
De Senaat van de hogeschool in Groningen was bevoegd tot rechtspraak in zaken
van hoge en lage jurisdictie en had eveneens wetgevende bevoegdheid over de le
den der academische gemeenschap. Waar in Groningen tweespalt licht in duelleren
ontaardde103, voelde ook deze senaat zich genoodzaakt om in 1671101 een plakkaat
uit te vaardigen om hier paal en perk aan te stellen.
De Utrechtse Academie kende geen forum privilegiatum103 en derzelver rector en
assesoren hadden evenmin de bevoegdheid om wetten in materiele zin te doen af
kondigen. Het statuut van deze instelling kon daarom slechts de bepaling bevatten,
dat de rector en de assessoren, zodra zij weet kregen van een voorgenomen duel,
moesten trachten de beide tegenstanders te verzoenen. Slaagde een dergelijke po
ging niet, dan dienden zij de stadsschout te waarschuwen106. Overigens zijn er geen
bewijzen voorhanden dat dit zich ooit heeft voorgedaan107. Zoals reeds is meege
deeld, berustte de bevoegdheid tot berechting van duellen onder de leden der
Utrechtse academische gemeenschap op grond van een plakkaat van 1641108 bij
de Utrechtse stadsschepenbank.
III. De wetgeving tegen het duelleren betreffende degenen, die met tot een acade
mische gemeenschap behoorden en evenmin militair wat en
Vermeld zijn de plakkaten voor de stad Utrecht van 1641109, voor de provincie
Holland van 1657110 en voor de generaliteitslanden van 1663111, welke voor ïeder-
99 Zie over deze academie: J. in de Betouw, Quartierlyke Academie en apostolische of
Latijnse School te Nijmegen, z.pl., z.j., bl. 3-14.
790 Gemeentearchief Nijmegen, Raadssignaat, d.d. 29 maart 1659.
101 F. L. R. Sassen, De Kwartierlijke Hogeschool te Nijmegen, in: Numaga II (1955),
57W67JbA.5Ionckbloet, Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen, Groningen, 1864,
bl. 244.
"3 Jonckbloet, a.w., bl. 341 en 351.
104 A. C. J. de Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlands Studentenleven, Voorburg, z.j.,
«s G. W. Kernkamp, e.v.a., De Utrechtse Academie, Utrecht, 1936 (2 dln), dl. I, bl.
79 e.v.
me Kernkamp e.v.a., a.w., bl. 83.
107 Kernkamp, e.v.a., a.w., bl. 110.
I"8 Zie bl. 287.
loo Zie bl. 287.
u° Zie bl. 289.
in Zie bl. 290.
[295]