Situatie en achtergronden van het geschiedkundig onderzoek
in Frankrijk thans*
Inleiding
Het Franse gesdhiedkundig onderzoek heeft jarenlang een uitstekende naam go
had, ook en vooral in het buitenland. En dat zowel vanwege het hoge produktie-
niveau als vanwege de kwaliteit van het geleverde werk. De richting die het ge
schiedkundig onderzoek thans in veel landen uitgaat; dankt haar oorsprong zeker
ten dele aan de school van de "Annales" (wel het belangrijkste historische tijd
schrift in Frankrijk, dat verbonden is met de Vie sektie van de Ecole Pratique
des Hautes Etudes deze laatste heet sinds twee jaar Ecole des Hautes Etudes
en Sciences Sociales, maar is in hoofdzaak nog onder haar oude naam bekend.
Niettemin hoort men her en der steeds vaker kritiek op de school van de "An
nales" en op de Franse historici in het algemeen. Ten dele aarzel ik niet die op
rekening van een knellende vaderbinding te schuiven; dat was bijvoorbeeld het
geval met de scherpe kritiek die onlangs in Barcelona is geformuleerd: de daar
bestaande historische school stamt in rechte lijn af van historici uit de groep van
de "Annales" of van hun leerlingen en de Fransman P. Vilar schreef een
baanbrekend proefschrift over de nieuwere geschiedenis van Katalonië. Maar ten
dele zal er achter die kritiek meer schuilen dan alleen jaloezie of wrok. Wie
enigszins vertrouwd is met wat er in Frankrijk verschijnt, zal zich wel meer dan
eens geïrriteerd hebben gevoeld, wellicht zonder die geprikkeldheid nauwkeurig
te kunnen plaatsen. De hiernavolgende opmerkingen hebben geen ander doel dan
een grof stramien aan te geven waarin die gevoelens kunnen worden geplaatst en
op hun waarde getoetst. Ik streef er dan ook allerminst naar de Franse historici
in de juiste hiërarchische volgorde recht te doen wedervaren; nog onlangs is in
De tekst van deze bijdrage bestaat uit de uitgetypte aantekeningen voor het eerste
deel van een voordracht die de schrijver in januari 1977 te Eist (Gld) ten huize van
G. J. Mentink hield voor D. de Boer, E. P. de Booy, E. J. Harenberg, K. Hengeveld,
A. F. Manning, E. J. ter Meulen, O. Moorman van Kappen, M. G. Spiertz, W. Ver
kade, R. Wartena, H. A. Wertheim-Gijse Weenink, W. F. Wertheim, J. H. M. Wieland,
A. M. van der Woude en Johan van der Woude.
Ze heeft geen wetenschappelijke pretentie en streeft al evenmin naar enige vorm van
volledigheid. Literatuurverwijzingen zijn dan ook niet nodig geacht. Het was de bedoe
ling tot een discussie te komen vanuit het Nederlandse zicht op de Franse geschiedbe
oefening enerzijds en de thans tienjarige ervaring van de schrijver in Parijs anderzijds,
en zich in het verlengde daarvan op de situatie in Nederland zelf te bezinnen. Wellicht
is dat doel nog niet achterhaald.
[252]
een Frans blad trouwens opgemerkt dat de bij een enquête in de eigen kring van
de Franse historici meest genoemde vakgenoot een voor het publiek totaal onbe
kende man is (A. Dupront, een man van weinig publikaties maar met veel bekende
leerlingen en veel invloed).
II. De historici in eigen kring
Vóór ik het maatschappelijk kader van het geschiedkundig onderzoek in Frank
rijk in een viertal punten uiteenzet, lijkt het me van belang iets nader in te gaan
op de onderlinge verhoudingen van de historici in Frankrijk. Deze volgorde is
welbewust gekozen; ze beantwoordt aan de wijze waarop de Fransen zelf graag
te werk gaan, namelijk vanuit een zelf- of een groepsondervraging. In dat op
zicht loont het altijd de moeite de inleidingen op de Franse proefschriften te le
zen: de auteur zet er gewoonlijk de geestelijke wording en rijping van zijn werk
in uiteen en brengt zo méér helderheid in de plaats die hij zelf ten aanzien van
zijn onderwerp en onderzoek inneemt, of bedoelt in te nemen.
Dat men in het buitenland vaak tegen de Franse school opziet, komt uiteraard op
de eerste plaats van een vernauwing van het gezichtsveld zoals Nederland
ginder samenvalt met Holland, komt Frankrijk voor niet-Fransen gewoonlijk
overeen met Parijs. Men neemt kennis van enkele (meest Parijse) tijdschriften,
van de grote dissertaties en van de voortbrengselen van de groep die in Parijs
zit en dank zij de koncentratie van het uitgeverswezen in die stad daar de histori
sche produktie kontroleert. Die vernauwing van het blikveld laat zich wel recht
vaardigen: wie in Frankrijk op historisch gebied wat voorstelt, komt (tot nu toe
tenminste, want er is sprake van decentralisatie) vroeger of later wel ergens in
Parijs terecht. Een typisch voorbeeld: Pierre Chaunu, die in Caen een prachtin-
stituut heeft opgebouwd, kiest uiteindelijk toch voor een leerstoel aan de vm.
Sorbonne (Parijs-IV).
De Franse geschiedschrijving is uiteraard een kind van haar samenleving. Die sa
menleving is maatschappelijk gezien in zoverre totaal anders gestruktureerd als
de Nederlandse, als ze geheel steunt op het systeem van het vergelijkend examen
(concours: niet het absolute examenresultaat telt, maar het relatieve men kan
royaal geslaagd zijn en tóch afgewezen worden omdat het aantal beschikbare
plaatsen al vol is). Dat systeem, dat een zenuwslopend jagen naar topresultaten
meebrengt (en als negatief aspekt een zich verregaand konformeren aan als haal
baar veronderstelde exameneisen een man als Sartre zakte dan ook de eerste
keer voor de "agrégation de philosophie") kan alleen goed funktioneren als het
aantal beschikbare plaatsen betrekkelijk schaars is. Dat is ook inderdaad het ge
val. Een voorbeeld: de agrégation, die oorspronkelijk bedoeld was voor leraren
aan middelbare scholen, is al zó schaars geworden dat de agrégés (die vaak pas
na vijf of zes keer opgaan slagen, tenzij ze van een eliteschool komen die een
officieus jaarlijks quotum geslaagden heeft) vrijwel rechtstreeks het hoger onder
wijs ingaan, en er een nieuw, nu ook al zeer schaars concours (capes) voor de
middelbare scholen is geschapen. Degenen die voor een concours geslaagd zijn,
ontlenen daaraan een aanzienlijk aantal rechten (recht op arbeid of in elk geval
[253