Thans iets over de stukken zelf. De heer Morren had laten weten dat het niet al
leen ging om archieven van vóór 1816. Het was hem noodzakelijk gebleken ook
stukken over de periode 1816-1832 mee te zenden. Hoewel die bescheiden niet
vallen binnen de grens van het K.B. van 22 december 1915 werd de Algemene
Rijksarchivaris uitgenodigd om ook die stukken na de desinfectie natuurlijk -
in bewaring te nemen. Het transport kon "na de eerstvolgende mail uit Suriname
aankomende gelegenheid" worden verwacht.
Dat er stukken van na 1816 moesten worden meegestuurd had Morren in zijn
brief van 16 januari 1916 al duidelijk gemaakt. Laat ik maar eerlijk bekennen,
dat ik bezweken ben voor de verleiding om zijn cri de coeur in extenso af te
schrijven:
Paramaribo 16 januari 1916 In V. 21 Febr. 1916 nr. 11
Amice,4
[244]
Met de "Nickerie" hoop ik ongeveer 100 kisten groot en klein, naar Holland te zenden.
Ik heb er heel wat werk aan gehad, het is me niets meegevallen. De groote verzameling
oude administratieve archieven o.a. door Telting5 beschreven, stond jammerlijk door
een. Geen twee gelijksoortige registers stonden naast elkaar. Het ongeluk was, dat ze
niet genummerd waren en daar door bij de verhuizing in de war zijn geraakt. Boven
dien had men een 250 boeken doen inbinden, maar verzuimd de rugtitels over te nemen,
zoodat het soms een puzzle was om de nummers terecht te brengen.
Ik heb de verzameling hier en daar kunnen uitbreiden, maar daar tegenover staat dat
73 nummers, die door Telting waren beschreven thans ontbreken. Ik vrees, dat het op
knappen van het archief, waar Dentz6 zich zooveel moeite voor heeft gegeven, voor de
stukken, die in slechten toestand verkeerden, noodlottig is geworden, want dat men
alles wat ernstig defect was zooveel mogelijk heeft opgeruimd.
Het wordt natuurlijk door ieder die met de stukken te maken heeft gehad hardnekkig
ontkend, maar waar zouden die 73 registers anders gebleven zijn. In het nieuw archie)
heb ik geen enkele gevonden en mijn veronderstelling lijkt me vooral daarom aanneme
lijk omdat Telting bij vele thans ontbrekende nummers had aangeteekend 'defect", ter
wijl Dentz in zijn verslag over de archiefoverbrenging constateert, dat vele boeken door
'ongedierte' uitgeknaagd, stuk gevreten, en in de hoogste mate vervuild, den ondergang
nabij waren.
Op Financiën was de toestand bepaald ergerlijk. Losse stukken van oud en nieuw ar
chief lagen als oud vuil in hoeken van den zolder opgestapeld. Ik heb het geheele archief
door mijn handen moeten laten gaan om de oudste stukken af te scheiden. In verband
hiermee en met het oog op het groote brandgevaar waaraan de heele verzameling onder
dien houten vuurtoren blootstaat heb ik de stukken in plaats van tot 1816 overgenomen
tot 1832. De ambtenaren, die iets voor het oud archief voelden, drongen er sterk op
aan, dat ik zooveel mogelijk mee zou nemen en daar er natuurlijk geen tijd was om
overleg te plegen en ik dus naar omstandigheden moest handelen, heb ik gemeend te
moeten redden wat mogelijk was. Ik heb daarom in overleg met Gaymans ook de be
langrijke verzameling zoogenaamde slavenregisters overgenomen, waarop hoegenaamd
geen prijs werd gesteld en die gevaar liepen op den duur opgeruimd te worden. Ik heb
me eveneens ontfermd over de stukken afkomstig van het Commissariaat Militair, die
ook als balast werden beschouwd. Het archief van de Particuliere West-Indische Bank
de voorgangster van de Surinaamsche Bank heb ik gered voor het oeconomisch
archief. Het archief van de Wees- en Boedelkamer heb ik in zijn geheel overgenomen.
De boedelpapieren lagen tusschen andere stukken in een hoek van den zolder en dien
den tot voedsel voor de motten. Een gedeelte was in kisten en zakken gesmeten met de
bedoeling om ter zijner tijd te worden opgeruimd. Wij zijn weken bezig geweest om alles
te sorteren.
Het was mijn bedoeling geweest om van het oud archief van Financiën een beknopten
inventaris te maken, maar nu het oude notarieel archief gelukkig ook naar Holland kan
worden verzonden, ontbreekt mij daartoe de tijd. Ik heb er mij daarom toe moeten be
palen om de stukken van voor 1832 af te zonderen en in kisten te pakken.
Ik ben nu druk bezig met het notarieel archief. Er zijn veel protocollen bij die door
vocht en wormsteek zoo zijn beschadigd, dat zij op 't punt staan van uiteen te vallen.
De latere minuten (zelfs die van zeer ree enten datum) verkeeren ook voor een groot
gedeelte in zorgelijken toestand. Ik laat ze met bloedend hart achter, want in die onge
lukkige kelderruimte onder het Logeergebouw7, waar het lustig inregent, moeten de
stukken noodwendig vergaan en er is niemand, die er eenige zorg voor draagt en een
hand uitsteekt om eenige verbetering te brengen. Bovendien: begint men met het archief
eens netjes op te knappen, dan geschiedt dat zonder deskundige leiding en alle patiën
ten worden eenvoudig opgeruimd. Dit is helaas hier ook het geval geweest en het is
maar gelukkig dat die inbinderij uit geldgebrek is gestaakt.
Ik heb gelukkig ook de hand kunnen leggen op het archief van de in 1825 opgeheven
rechtbank van de Joodse Savane. Dit archief je was in 1861 door het Portugeesch Israë
litisch Kerkbestuur ter beschikking van den Gouverneur gesteld, die het wederom aan
de Koloniale Bibliotheek afstond. Daar was er evenwel geen spoor van te vinden en
niemand had er ooit van gehoord. Het vermoeden lag voor de hand dat een van de
vorige Joodsche Bibliothecarissen, die van deze overdracht onkundig was, het archief
op eigen gezag wederom aan de gemeente had overgedragen. Hilfman8 ontkende die
mogelijkheid ten stelligste, maar daar hij mij hardnekkig uit zijn archief wist te houden,
kreeg ik argwaan en heb hem toen eens bij gelegenheid in tegenwoordigheid van Riet
berg gevraagd om een onderzoek naar bedoeld archief in de stukken onder zijn beheer
te mogen instellen. Hij kon toen niet weigeren en ja wel, daar kwam het grootste ge
deelte uit een reusachtige haverkist tusschen half vergane stukken van het archief zijner
gemeente, die daar in den meest vervuilden toestand dooreen lagen, te voorschijn. De
archieven uit de districten schijnt men voor zoover ze niet naar Paramaribo zijn ver
zonden, te hebben opgeruimd. Ook van de plantages heb ik niets kunnen krijgen.
Als ik terug kom zullen we veel over het vlooientheater hier te babbelen hebben. Je
begrijpt dat jij4 op 't oogenblik geen persona grata bent, daar men je verantwoordelijk
stelt voor de bedenkelijke besnoeiing van de begrooting. Ook over het feit dat de Gou
verneur niet is geraadpleegd is men in sommige kringen zeer verbitterd. Die Gouver
neur doet anders onnoozel en schijnt in zijn onnoozelheid uitnemend de kunst te ver
staan andere menschen onaangenaam te zijn, en waar hij nog eens enkele menschen voor
zich weet te winnen, haalt de gouvernante zich een veel grooter aantal vijanden op den
hals. Ik wil mij natuurlijk geen opinie aanmatigen, maar naar hetgeen ik er van ver
schillende kanten over hoor zou het wel in het belang van de kolonie zijn indien de
Baron (Van Asbeck) en de Barones zoo spoedig mogelijk de terugreis aanvaarden.
Ik blijf nu een boot langer hier dan mijn plan was en hoop met de Commeweijne naar
Trinidad en vervolgens met de Frederik Hendrik naar Curasao te vertrekken.
Intusschen met vriendelijken groet steeds gaarne
(w.g. Th. M.)
Mijn eerste brief met foto van den brand heb je zeker wel ontvangen.
Over deze brand schreef hij de Algemene Rijksarchivaris vanuit zijn hotel "Mack
intosh" in Paramaribo op 15 december 1915 o.m.
"U heeft zeker wel in de dagbladen gelezen van den grooten brand, dien ik den eersten
dag van mijn verblijf alhier meemaakte. Mijn zending werd daardoor op ongewenschte
wijze gemotiveerd en de archiefzaak is nu een brandende quaestie geworden".
[245