2J SejA-1" ljA-
Yh wia—
Transport en ontsmetting van oude
Westindische archieven in 1916
Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Gemeentelijke Reinigings
dienst en het in gebruik nemen van de nieuwe hoofdpost van de Reinigings-,
Markt- en Havendienst aan de Utrechtse Tractieweg op 28 mei 1976 verscheen
keurig uitgevoerd een boekje "Eeuwfeest in een nieuw pak". Mijn beschei
den rol bij de totstandkoming van het gedenkschrift bracht mij in kontakt met een
archiefkwestie, die in de beginjaren van de Eerste Wereldoorlog aan de orde was
en die naar mijn mening in het Nederlands Archievenblad dient te worden ver
meld. Mij was de zaak geheel onbekend en van opname in het bovenvermelde ge
denkboek moest wegens tijdgebrek worden afgezien. Mijn interesse was bovendien
gewekt door de naam van Th. Morren, die ik al direkt in de stukken ontmoette,
een naam die in de archiefwereld naar ik hoop nog lang met ere genoemd zal blij
ven.1
De zaak waarom het ging betrof de overbrenging van oude Westindische archie
ven naar het (Algemeen) Rijksarchief. Medio 1913 was daar al over gecorrespon
deerd, maar het duurde meer dan 2 jaar vóór de kwestie opnieuw aan de orde
kwam, misschien wel ten gevolge van de oorlogshandelingen in Europa2. Een an
dere mogelijkheid is, dat de problemen rond het transport van de archieven zó
groot waren, dat daarvoor niet direct een oplossing kon worden bedacht. Feit is,
dat de Algemene Rijksarchivaris, mr. R. Fruin, in zijn brief van 10 juni 1913 aan
de Minister van Koloniën reeds had laten weten, dat de archivalia, vóórdat deze
in het Rijksarchief zouden kunnen worden ondergebracht, gedesinfecteerd dienden
te worden. Het ligt voor de hand, dat de Minister van Koloniën zich met de reini
ging van archiefstukken nog nooit had behoeven in te laten en dat hij over deze
zaak bij de Algemene Rijksarchivaris aan de bel trekt. En de bewindsman mr.
Th. B. Pleyte gaat er in zijn brief van 28 september 1915 op voorhand van uit,
De noten zijn aan het einde van dit artikel geplaatst vanwege dubbele verwijzing in de
tekst.
In zijn brief van 29 september 1914 aan de minister van koloniën stelde Morren
zich beschikbaar om zonder bezoldiging de overbrenging van het oudste ge
deelte van het archief der Kolonie Suriname naar het Algemeen Rijksarchief voor
te bereiden. Aan een vergoeding van de reiskosten en een bedrag van 200,
voor zijn uitrusting had hij voldoende. Bij akkoordbevinding zou zijn vertrek op
6 november 1914 kunnen volgen.
0 /D. i I V.