later tweede operatie nodig, gelukkig bleek men kon de ontsteking de baas zijn en
daarmede het gevaar te zijn geweken. Het waren voor mijne vrouw angstige dagen.
Ik was door drie weken koorts en voortdurende pijn als wezenloos. In het Höpital
Wallon ben ik daarna opgeknapt en een week geleden naar huis gezonden na er
weken te zijn geweest. Dagelijks moet ik er nog heen om verbonden te worden,
want de wond is nog lang niet toe. Het is blijkbaar een bijzonder venijnige
(woord dat ik niet begrijp) geweest. De wond strekt zich ver over borst en rug uit.
Ik vertrouw, dat zij in het laatst dezer maand wel geheel gesloten zal zijn. Ik ga dan
een week of drie, vier er uit om geheel weer op mijn verhaal te komen, denkelijk naar
Wiesbaden. Gij ziet dat er van fietsen vooreerst geen sprake kan zijn. Het is eene
lamlendige geschiedenis, tijdverlies, kosten, bederven van alle zomerplannen.
Ik zal trachten over de posterijen te zien wat ervan is, naar ik meen niet veel zaaks,
anders had ik in verband met Clignet wel gepubliceerd. Het archief der stedelijke
posterij is in het Rijksarchief.
Wie zijn wip. pluralis majestatis?
t.a.t.
Ch. M. Dozy
Dozy en de Vereniging van Archivarissen.
De Roever en Dozy waren al enige jaren denkende en wellicht ook doende de ar
chivalische krachten in den lande te verenigen ter bevordering van de verheffing
van het archiefwezen en daardoor een juister waardering van hun werk te bereiken.
Ook in het noorden van het land was dit doel door enige archivarissen besproken.
Mr. A. C. Bondam, gemeente-archivaris van 's-Hertogenbosch, bracht deze twee
groepen op de Boekenwezendag te Antwerpen in 1890 bijeen1». Met A. J. Enschede
als voorzitter, Seerp Gratama, secretaris, N. de Roever, penningmeester, en A. C.
Bondam, Ch. M. Dozy en J. A. Feith als leden werd de Vereniging van Archivarissen
17 juni 1891 opgericht, goedgekeurd bij K.B. van 29 september 1891. In de jaar
gangen van het Ned. Archievenblad 1892-1898 verschenen bijdragen van Dozy.
Een belangrijke aangelegenheid was de openstelling van de notariële protocollen
van vóór 1811, met kracht door Dozy verdedigd. Wijziging van de wet op het
notariaat was daarvoor noodzakelijk. Dozy bracht in de algemene vergadering van
archivarissen van 1891 twee stellingen ter zake onder de aandacht die hij verdedigde
met o.a. "geen archief is meer dan het notariële in staat het sociale leven van vroeger
in volle omvang te doen kennen: de notaris was in alle mogelijke omstandigheden des
levens de man, die de talloze relaties, die de maatschappij vormen, moest aanknopen
of ontbinden. Voor de 16e en 17e eeuw komt nog een byzondere omstandigheid
erbij. De akten voor notarissen verleden zullen in later tijd de geschiedenis van
familie- en vermogenstoestanden ten goede komenNotariële akten doen ons
18 S. Gratama, In memoriam mr. Charles Marius Dozy, overleden 12 januari 1901, N.A.
1900-1901, p. 171-180. Zie ook A. E. M. Ribberink, alsv., N.A. 1974, p. 187.
[2321
een ruime blik slaan in het bezielde maatschappelijke en individuele leven van het
voorgeslacht
Twee jaar later, in het N.A. 1900/01 verschijnt Seerp Gratama's In Memoriam
mr. Charles Marius Dozy. In deze herdenking worden de controversen tussen de
archiefcommissie en de gemeente-archivaris hierboven uit de jaarverslagen opge
merkt en uit geen andere bronnen met zoveel woorden te definieren uiteengezet.
Gratama schetst Dozy als een hartelijk, geestig, gastvrij man met een opgewekt
karakter, zeer werkzaam en altijd druk, bezeten door één grote liefde: zijn archief
en zijn Leiden. Gratama meent de invloed van De Roever te herkennen in de werk
wijze van Dozy: het archiefgebouw zou middelpunt moeten zijn van historische
studie en hierin de oorzaak te kunnen aanwijzen van de moeilijkheden Gratama
spreekt van strijd met de archiefcommissie. Het levensbericht gaat verder met te
vertellen, dat Dozy allerlei voorwerpen en gegevens betreffende personen en zaken
verzamelde soms in het algemeen belang maar meestal uitsluitend voor een belang
hebbende. Dozy had flair voor onderzoek en ontzag geen moeite. De opmerking van
Gratama, dat Dozy's werkzaamheden in het archief zelf weinig of niet naar buiten
getreden zijn brengt hem tot het begrip van de wens van de archiefcommissie om na
verloop van jaren enige resultaten van het werk van de archivaris te bespeuren.
Ik meen, dat Gratama zich te weinig verdiept heeft in de omvang van de arbeid,
die zich aan Dozy opdrong toen hij zijn eerste schreden op de zolders van het stad
huis zette. Zijn opmerking, dat de resultaten van dat werk niet of te weinig naar
voren treden, is de ondankbaarheid die des archivarissen loon is geweest en nog is
voor werk, dat eerst later blijkt van grote waarde te zijn. Gratama gaat verder.
Toen dit verlangen niet werd vervuld meende de commissie op haar wijze een stoot
aan die arbeid te moeten geven. De commissie zette zich op de stoel van de archiva
ris en schreef voor welk werk hij per jaar moest verrichten. "Dat was verkeerd, maar
ook verkeerd was, dat Dozy de raad van de toenmalige voorzitter van de V.A.N.
mr. S. Muller Fz. niet had opgevolgd om "aan zijnen lastgevers een positief resultaat
van zijn werk voor te leggen. Een resultaat, dat zij temeer zullen bewonderen naar
mate zij het minder begrijpen en dat op den duur gemakkelijk zal blijken in de
praktijk"19.
De leidse hoogleraar Blok schetste Dozy in zijn levensbericht als zeer beïnvloed door
de meningen van zijn vriend De Roever, evenwel later veranderd mede onder invloed
van de nieuwe denkbeelden van de Vereniging van Archivarissen, wat de primaire
taak van de archivaris aangaat: inventariseren of publiceren.
Drie meningen: van de archiefcommissie, van Gratama, van Blok. Een vierde dient
daaraan te worden toegevoegd, n.l. van de toenmalige voorzitter van de V.A.N.
mr. S. Muller Fz. In zijn jaarrede, gehouden te 's-Hertogenbosch op 8 juli 1898 zegt
Muller: Ook uit Leiden kwamen heuglijke tijdingen. De archivaris, die geheel alleen
staat in zijn reuzentaak, alleen zijn archiefpaleis beheert en wiens bezoldiging des
niettegenstaande slechts 1600,bedroeg heeft het dit jaar mogen beleven, dat het
dagelijks bestuur heeft voorgesteld zijn tractement te brengen op 2000,Laat
19 N.A. 1895/96, p. 38.
233