Letterkunde hebben de leden van de Raad enigszins begrip bijgebracht van de eisen,
waaraan de te benoemen archivaris diende te voldoen en zeker de archivaris van een
zo rijk archief als dat van de stad Leiden. De klokkenopwinder van het stadhuis, zo
stelde een van de bovengenoemde heren, ontving een jaarsalaris van 700,Het
vastgestelde salaris bedroeg 400,minder dan zijn Amsterdamse, maar Dozy liet
deze veer graag vallen voor een benoeming in zijn geboortestad, de stad, waar zijn
voorvader Francois Dozy, geboren in 1619 te Valenciennes, zich in 1657 vestigde en
waar diens nakomelingen tot eind 19e eeuw onafgebroken gevestigd bleven. Het
eerste Leidse jaar bracht voor het gezin Dozy veel verdriet. Charles was gehuwd met
Anna Maria Evers, geboren te Goes 1 mei 1862, en had een zoontje Eduard Cornelis,
geboren 18 september 1885. 18 Augustus 1887 werd een tweede zoon in Leiden ge
boren, Jan Dionys genaamd. Ruim een maand na deze geboorte stierf het oudste
kind (24 september) en 28 september het jongste. Ruim 4% jaar later, 25 april 1892,
werd Jan, later Jan Dionys genoemd, geboren0.
Dozy was met groot enthousiasme aan zijn moeilijke taak begonnen. Een belangrijk
punt, door Dozy onmiddellijk aan de orde gesteld, was de scheiding tussen oud en
nieuw archief. Voor elk bureau ter secretarie werd dat afzonderlijk in verband met
de praktijk geregeld. Dit onderwerp heeft Dozy sterk beziggehouden. Hij bracht het
ook onder de aandacht in de eerste aflevering van het Ned. Archievenblad 1892'93.
In zijn jaarverslag over 1887 geeft hij een definitie van een gemeentearchief. Het
zoeken naar en vinden van een juiste omschrijving van "een archief"7 was een be
langrijk punt in de toenmalige archiefwereld. Mr. S. Muller Fz., de gemeente- en
rijksarchivaris van Utrecht, was reeds in 1880 tot een definitie daarvan gekomen.
Nu, zeven jaar later, waagde Dozy zich aan een definitie van een gemeente-archief:
"het archief wordt gevormd door de officiële bescheiden der gemeente, door de
stukken, die van haar uitgaan of tot haar worden gericht". Eveneens bracht hij onder
de aandacht van B. en W. de normen voor de vorming van een archiefbibliotheek:
„de bibliotheek is een verzameling geschriften over de gemeente, in haar vinden
een plaats alle beschrijvingen van hetgeen binnen deze voorvalt, alle stukken, die een
van buitenaf komend licht op doen en laten van de gemeente en hare inwoners
werpt". In datzelfde verslag vermeldde Dozy, dat meer rechten van de stad dan
vermoed werd in vergetelheid waren geraakt. Hijzelf stelde vast wanneer onderzoek
in een bepaald geval nodig was en deelde zijn resultaten aan B. en W. mede.
De achtereenvolgende jaarverslagen geven een overzicht van de door de archivaris
verrichte werkzaamheden, tot 1893 op het stadhuis. Veel tijd werd besteed aan het
opzoeken van archiefbestanddelen, van honderden keuren en publikaties, van be
stekken en tekeningen van openbare werken. In zijn verslag over 1889 wordt na
drukkelijke aandacht gevestigd op de noodzaak van een afzonderlijk archiefgebouw
met aparte conciërgewoning. Als concierge zou een boekbinder dienen te worden
8 Dr. G. J. Dozy, De Familie Dozy. 's-Gravenhage, 1911, p. 204.
7 VerslagGemeente Leiden over 1887, 1888, p. 6. Bibliotheek over Leiden en Omgeving,
G.A.L., nr. 15226. Zie ook A. E. M. Ribberink, De toekomst en het verleden, het phe-
nomeen Muller 1874, 1974. In: N.A. 1974/p. 187.
[228]
- r-r-r:r-* -l: -rjlflr.;,— IrLI:7;7iI-i If
aangesteld. Deze noodzaak werd door de strenge winter van 1890 nog nadrukkelij
ker, toen het werken op de ijskoude archiefzolders totaal onmogelijk was.
De lectuur van deze verslagen brengt de conclusie, dat Dozy in de meest ongunstige
omstandigheden de meest onaangename karweien heeft moeten verrichten, nood
zakelijke voorbereidingen om tot een geordende en toegankelijke opstelling van de
archieven te komen. Het effectueren van het eerste lid van art. 1 van zijn instructie8,
het opmaken en bijhouden van een volledig en beredeneerd register van boeken,
charters en papieren tot het oud archief behorende, was nog lang niet in zicht. Ook
niet: het nader aanduiden of beschrijven van wat voor het recht, de geschiedenis in
het bijzonder voor deze gemeente en in het algemeen voor het vaderland belangrijk
is. Dit zou immers een jarenlange arbeid vergen en niet van één ambtenaar alleen.
Inmiddels daagde een prachtig perspectief. De Leidse lakenfabrikant Arnoldus
Justus Krantz, overleden in januari 1891, had aan de gemeente Leiden een bedrag
van 40.000.gelegateerd om daarvan "een of andere nuttige inrichting tot stand
te brengen" in zijn geboorteplaats Leiden. Door de erfgenamen van de legataris
werd in overleg met het stadsbestuur (zeker ook met Dozy) gemeend, dat het kapi
taal goed besteed zou zijn als daarvan een archiefgebouw met afzonderlijke conciër
gewoning zou worden gebouwd (zie jaarverslag gemeente-archivaris over 1887). De
raad stelde voor dit doel een terrein aan de Boisotkade beschikbaar9. Het gebouw,
ontworpen door de toenmalige directeur van Gemeentewerken ir. D. G. C. Knuttel,
gebouwd door de aannemer J. Verhoog, werd 1 mei 1893 opgeleverd. Het was een
der eerste archiefgebouwen met een dépot, waarin ijzeren tralieroosters tussen de
verdiepingen werden toegepast, een duits systeem o.a. ter bevordering van luchtcir-
culatie en brandveiligheid. Het laatste een waanidee, want bij brand zou deze con
structie als een kachel met meerdere roosters de "trek" bevorderen. Het jaar 1893
stond in het teken van verhuizing van archieven en collecties van het stadhuis naar
de Boisotkade en de opstelling ervan. November van dat jaar was de inrichting ge
reed en werd het gebouw na de eenvoudige onthulling van het borstbeeld van de
schenker A. J. Krantz in het tympan boven de voordeur in gebruik genomen op
15 november10. Jammer genoeg was noch verlichting, noch verwarming in het dépot
aangebracht. De begeerde conciërgewoning was bewoond door de concierge-binder.
Na de verhuizing bleek, dat de commissie van bijstand critiek had op de werkzaam
heden van de archivaris. Er kwam meer bemoeienis met de dagelijkse gang van za
ken, hiertoe gerechtigd door de instructie van deze commissie, vastgesteld bij veror
dening d.d. 17 december 189111. Art. 1 daarvan stelde vast, dat een lid van het
college van B. en W. voorzitter is van de commissie, twee raadsleden leden en de ge
meentesecretaris of een beambte van de secretarie als secretaris fungeert. Art. 4
droeg de commissie op toe te zien op de bewaring en beschrijving van de bescheiden
8 Gemeenteblad van Leiden 1892, nr. 3. Bibliotheek over Leiden en Omgeving nr. 15320.
9 Verslagen van de Handelingen van de Gemeenteraad van Leiden, 1891, pp. 29, 33, 39,
79, 87, 110, 203, 208, 262. Bibliotheek over Leiden en Omgeving, G.A.L. nr. 15172.
10 Leids Dagblad van 16 november 1893.
11 Gemeenteblad van Leiden 1892, nr. 2. Bibliotheek over Leiden en Omgeving nr. 15320.
[229]