werkzaamheden verricht. Daarna is de werkgroep gaan denken in functies, omdat in principe elke gemeentelijke overheid t.o.v. de burgers dezelfde taken heeft. Daarom dus niet voor elk orgaan een aparte lijst, maar voor de gemeente één lijst, ingedeeld volgens de functies. Iedere instelling gebruikt dan de voor haar van toepassing zijnde hoofdstukken. Een ander belangrijk uitgangspunt is geweest dat het ondoenlijk, maar ook onnodig is om alle soorten van stukken en formulieren met name te noemen. Om deze redenen zijn de gedachten vanzelf naar categorieën van stukken gegaan, waarbij het gaat om globale aanduidingen van groepen stukken. Deze categorieën zijn gebaseerd op de functies van de gemeentelijke overheid. Aan de individuele gemeenten wordt de vrijheid gelaten a.h.w. een eigen lijst te maken: een meer con crete vertaling van de officiële lijst, waarin de stukken met naam en toenaam ge noemd kunnen worden, dus een intern hulpmiddel. Over deze aanpak van categorie- en op basis van functies is vrij uitvoerig van gedachten gewisseld met de Archief- raad. In eerste instantie zei deze, dat waarschijnlijk wel accoord gegaan zou kunnen worden met deze opzet, maar hij weigerde daarover toen reeds een definitieve uit spraak te doen. Eerst moest het eindproduct op tafel liggen. Per functie wordt een hoofdstuk gemaakt, de hoofdstukken samen vormen de éne lijst. Dit betekent dat de lijst pas toepasbaar is, wanneer alles klaar is. Nu is het probleem dat er op vele plaatsen grote hoeveelheden boekhoudkundige stukken staan te wachten op verkorting van de bewaartermijnen. Voor deze soort bescheiden heeft de werkgroep, hangende de vaststelling van de hele lijst, bepleit alsnog de geldende lijst van 1948 te wijzigen en de termijnen drastisch te verkorten. Be treffende de vaststelling van de termijnen acht de werkgroep het noodzakelijk dat daarvoor een aanwijsbare, duidelijke motivering moet zijn. Een moeilijk heid voor de werkgroep is ook het feit, dat buiten de Archiefwet voorschriften zijn die op bewaren en vernietigen betrekking hebben. Men moet daar steeds op ver dacht zijn. Bij de werkzaamheden wordt veel steun ondervonden van de ambtenaren van de V.N.G. De meeste hoofdstukken zijn in eerste instantie door hen ontworpen. Vaak leiden de verschillende commentaren van de werkgroep, van deskundigen op een be paald gebied, van ambtenaren uit gemeenten, tot 3 of 4 herziene concepten. De V.N.G. legt daarna de concepten via de provinciale afdelingen voor aan haar leden, zijnde de gemeentebesturen, al is deze verspreiding onder de leden niet overal ge slaagd. Overigens zijn er reeds diverse reacties binnengekomen, maar de inspraak tijdens het opstellen van de hoofdstukken blijft een probleem. Het zal zaak zijn aan de complete conceptlijst ruime bekendheid te geven; dan eerst kan de inspraak en beoordeling van volle waarde zijn. Een bezinning over hoe de inbreng van de kant van de archivarissen het beste kan worden georganiseerd, zal nog nodig zijn. Want het is een moeilijke zaak, wanneer alle archivarissen hun zegje zouden gaan doen. De totale lijst zal een lijvig boekwerk worden, het zal veel tijd vragen en in tensieve studie vergen om het een en ander goed te kunnen beoordelen. De vier V.A.N.-leden, die thans in de werkgroep zitten, zouden het op prijs stellen, wanneer een groepje gemeentearchivarissen hun werk kritisch zou begeleiden. 1104] Spreker geeft vervolgens een overzicht van de hoofdstukken die de werkgroep zich voorstelt en van de stadia, waarin de ontwerpen momenteel verkeren: de hoofd stukken politie, sociale zaken, energie- en watervoorziening zijn gereed; de hoofd stukken boekhoudkundige bescheiden, financiën en gezondheidszorg zijn door de werkgroep voorlopig vastgesteld; de hoofdstukken onderwijs, personeelsaangelegen heden, bevolking c.a. zijn gereed voor voorlopige vaststelling door de werkgroep; de hoofdstukken algemene categorieën (b.v. inlichtingen, circulaires, vergunningen, gelukwensen e.d.) en beheersmiddelen (kantoorbenodigdheden, machines e.d.) zijn in discussie; de hoofdstukken openbare werken en de restantenlijst (functies die geen aparte hoofdstukken vragen) zijn nog in voorbereiding. Tot slot roept spreker op een goede, vertrouwensvolle samenwerking met de regis- tratoren op te bouwen; alleen dan kan met vrucht aan de vernietiging worden ge werkt. Na de theepauze is er gelegenheid tot het stellen van vragen aan het forum, dat bestaat uit mr. J. H. de Vey Mestdagh, voorzitter, H. J. van Meerendonk, H. W. van Veldhuizen, G. W. G. van Bree, dr. A. J. Kölker en W. Greven. Dr. W. J. van Hoboken wijst erop dat in het driehoeksoverleg de archivaris veron dersteld wordt de historische waarde te beoordelen. In de praktijk blijkt dit toch soms moeilijk te zijn, omdat de archivaris niet in staat is een bepaald specialistisch vakgebied op zijn historische merites te beoordelen, waarvan hij een paar sprekende voorbeelden uit de praktijk geeft. De heer Van Meerendonk zegt daarop, dat zo nodig bij het overleg specialisten betrokken dienen te worden, die voldoende histo risch besef hebben. Inhakend op wat de heer Van Veldhuizen gezegd heeft over het door gemeente samenstellen van eigen meer concrete lijsten van te vernietigen ar chivalia, wijst hij er op dat het Amsterdamse Besluit Post- en archiefzaken hieraan al tegemoet komt en bovendien de verplichting tot vernietiging bevat. De heer O. A. M. W. Hartong vraagt of in de nieuwe vernietigingslijst ook motive ringen worden opgenomen waarom stukken voor vernietiging aangewezen worden. De heer Van Veldhuizen antwoordt dat uitgebreide toelichtingen opgenomen wor den. Dr. P. Scherft wijst op de discrepantie die er bestaat tussen het door Van Mee rendonk uitgesproken beginsel van het driehoeksoverleg en de praktijk. Bij de Rijks archiefdienst is het nl. zó, dat niet de toekomstige beheerder, i.e. de Rijksarchivaris, maar de Rijksarchiefinspectie aan het overleg deelneemt. Na enige discussie zegt de heer De Vey Mestdagh dat het hem juister voorkomt dit punt in het convent van Rijksarchivarissen ter sprake te brengen. N.a.v. de vraag van drs. J. N. T. van Albada in hoeverre het mogelijk is te voorkomen dat overbodige stukken worden gemaakt, antwoordt de heer Greven dat dat onvermijdelijk is. De apparatuur eist dit. Alleen in de eigen dienst is het mogelijk er paal en perk aan te stellen. Voorts wordt nog in dit verband gesproken over de signalering van kopieën, zodat even tuele vernietiging gemakkelijker en efficiënter uitgevoerd kan worden. Tenslotte vraagt drs. Van Albada naar de zin van de advisering door de Archiefraad over de concept-vernietigingslijsten. De heer Van Veldhuizen zegt dat de procedure tot de [105]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1977 | | pagina 5