WÊÈÊÈ
te hooi en te gras nemen van wat steekproeven kan niet worden volstaan; daarmee
krijgt men op zijn best een zeer voorlopige indruk. Zodra die indruk niet volslagen
negatief is, zodra die de kans impliceert, dat de onderhavige archieven in bepaalde
opzichten van een nog nader te bepalen historisch-wetenschappelijk belang
zouden kunnen zijn, is het zoéven bedoelde uitstel m.i. gerechtvaardigd.
Maar van uitstel mag geen afstel komen. Wanneer "de wetenschap" aldus de wacht
aangezegd" zou worden zal zij binnen een bepaalde termijn iets moeten gaan doen,
wil zij niet na ommekomst van de haar verleende tijd met de mond vol tanden
staan. Ik zou mij zeer wel kunnen voorstellen, dat naar aanleiding van zo'n uit
daging een aantal historici zich zouden aaneensluiten tot een soort werkgroepje
om in onderling overleg en gecoördineerd volgens een te ontwerpen plan onder
zoek te gaan doen (en te stimuleren) in deze archieven, waarvoor primair naast
de oudere de reeds overgebrachte archieven van in 1933 opgeheven kantonge
rechten in aanmerking zouden kunnen komen. Al is de "mankracht" gering, al mag
men van de inschakeling van studenten (scripties) in een "Posthumus-curnculum"
bepaald geen overdreven voorstellingen hebben, iets moet er toch met wat goede
wil te bereiken zijn. Wellicht zelfs zou dit onderzoek in de vorm van enkele sub
sidiabele onderzoeksprojecten gegoten kunnen worden. Hopelijk zal het dan over
enkele jaren mogelijk zijn een meer definitief en verantwoorder waarderingsoordeel
vanuit "de wetenschap" te geven over de waarde dezer archieven, zulks onder
verwijzing naar een aantal publicaties. Op dere wijze zou dan van de ruimtenood
van de rijksarchiefdienst een wetenschapsbeoefening bevorderende impuls kunnen
uitgaan.
Ik sluit geenszins bij voorbaat uit, dat t.z.t. de "wetenschappers" tot de bevinding
zouden komen, dat de resultaten van het verrichte onderzoek per saldo toch minder
belangwekkend zouden zijn dan aanvankelijk verondersteld, althans voor mogelijk
gehouden. De onderhavige kantongerechtsarchieven uit de periode 1878-1933 vor
men immers een soort overgangsfase tussen enerzijds de volledig handgeschreven en
veelal uitvoerige stukken van vóór 1877 en anderzijds de contemporaine kantonge
rechtsarchieven met hun overdaad aan zgn. "stempelvonnissen" in strafzaken178 en
aan zgn. dwangbevelen (thans: rechterlijke bevelen tot betaling) in civiele zaken179,
aan de blijvende bewaring waarvan ik geef het grif toe eenvoudig niet gedacht
zal kunnen worden. Juist met betrekking tot die overgangsfase van het in omvang
steeds groeiende imprimé acht ik nader onderzoek echter uiterst nuttig.
Pas daarna zal de uiteindelijke beslissing over integrale bewaring, integrale ver
nietiging of wat mij thans het meest waarschijnlijk voorkomt selectieve ver-
178 Ingevoerd bij de zgn. Bezuinigingswet van 1935, i.w.tr. 1 jan. 1936. In zulke gevallen
wordt ook geen p.v. der terechtzitting meer opgemaakt.
"9 Ingevoerd bij het Besluit ter vergemakkelijking van de inning van kleine geldvor
deringen van 15 oct. 1942, Verordeningenblad 1942/124. Deze "dwangbevelprocedure"
is m.i.v. 1 jan. 1966 door de Wet van 2 dec. 1965 S. 527 vervangen, welke in het W.v.B.Rv.
de artt. 125k-125v invoegde, regelende de procedure tot verkrijging van "rechterlijke
bevelen tot betaling". Sedertdien worden jaarlijks 80.000 dergelijke verzoeken inge
diend, die voor 80 a 90% gehonoreerd worden!
[166]
nietiging door de bevoegde instanties op basis van een zo veelzijdig en grondig
mogelijke informatie verantwoord genomen kunnen worden. Eerst dan zal bij een
eventuele keuze voor selectieve vernietiging beslist moeten worden over het hoe
daarvan180. Zou deze voorgestelde gefaseerde procedure worden gevolgd, dan zou
een bijkomend voordeel zijn, dat inzake de vernietigings- c.q. bewaringsproblematiek
van moderne rechterlijke archieven de nodige ervaring zou worden opgedaan, waar
van een nuttig gebruik gemaakt zou kunnen worden bij de toekomstige confrontatie
met een zeker niet minder moeilijk probleem, t.w. dat van de rechtbankarchieven
O. Moorman van Kappen
SUMMARY
This article contains the results of some provisional investigations, consisting of
samples taken at random, concerning the nineteenth and early-twentieth century
archives of the so-called "kantongerechten" (districtcourts), situated in the province
of Gelderland. These courts, existing since 1838, are the "lowest" kind of courts
in the Dutch judical system with a limited jurisdiction in civil matters and minor
offences. Considering that the greatest part of this mass of modern judicial archives
(up to approximately 1930) should soon be transported from the courts to the State
archive repositories in the various provinces and that it will cost a lot of time and
manpower to inventory these archives, the previous question has been moved wether
and how far the integral preservation of these archives is worth while or not (part I).
After a general survey of the civil, criminal and so-called "voluntary" jurisdiction
of the "kantongerechten", an outline of the proceedings in these courts and the
duties of the clerks (part II), the results of the samples are reviewed. The invento
ries and location indexes (if extant) often appear to be defective, but the original
classification scheme is rather simple (part III). Finally some problems concerning
the partial destruction and the most desirable way of (re)classification of these ar
chives are discussed in the light of their importance for historical research. The
author pleads for a delay of potential irreversible decisions with regard to destruc
tion, so that some years of co-ordinated research by legal, local, social and economic
historians might elucidate the importance (or unimportance) of these records for
various historical disciplines (part IV).
180 Ook bij die keuze tussen de aan te wijzen "delenda" en "conservanda" zullen factoren
als de geringe beschikbare mankracht en de "vlotheid" waarmee op uitwendige ken
merken geselecteerd zal kunnen worden een belangrijke rol spelen. Uit dien hoofde is
weieens de gedachte van een decimering van de kantongerechtsarchieven in letterlijke zin,
zij het met een of meer ingebouwde variatiefactoren, geopperd. Vooralsnog zou ik dat
stelsel van geobjectiveerde willekeur als "ultimum remedium" willen zien. Veeleer vraag
ik mij af of, als de ruimtenood bij de rijksarchieven zo klemmend is, geen deponering van
een aantal kantongerechtsarchieven bij gemeente- en streekarchieven zou kunnen worden
overwogen. T.a.v. het Haagse kantongerechtsarchief is dat reeds het geval.
[167]