toekomst zo zorgvuldig en veelzijdig mogelijk plaatsvindt, want vernietiging is nu
eenmaal iets definitiefs en onherroepelijks, zulks temeer omdat het microfilmen van
deze tamelijk omvangrijke archieven ongetwijfeld te kostbaar zou zijn.
Een van de belangrijkste aspecten nu van het belang van deze archieven is het
wetenschappelijke belang ervan, met name dat voor de historische wetenschappen165.
Op dit punt kan worden geconstateerd, dat er van die zijde tot dusverre nog veel
te weinig onderzoek in deze archieven verricht is om vanuit de verschillende his
torische disciplines tot de zoeven gereleveerde zorgvuldige oordeelsvorming te
kunnen komen. Naar een verklaring daarvan wil ik hic et nunc niet zoeken166, veel
min het punt van de al dan niet verwijtbaarheid ervan aan de orde stellen. Wel
schijnt het mij toe, dat in de gegeven situatie door "de archiefwereld" aan "de (his
torische) wetenschap" alsnog de gelegenheid zou moeten worden geboden om alsnog
op zodanige schaal onderzoek in de onderhavige archieven te verrichten, dat van die
zijde alsnog tot een verantwoorde oordeelsvorming over het belang, over de moge
lijkheden en onmogelijkheden ervan kan worden gekomen. Deze "inspraak" van de
zijde van de potentiële gebruikers van dit historisch bronnenmateriaal lijkt mij
alleen al daarom gerechtvaardigd, omdat dit materiaal, zo het de "moeite" van een
gehele of gedeeltelijke bewaring waard zou blijken, vooral te hunnen behoeve zou
worden bewaard.
Niettemin, nu bij de Archiefraad het vraagstuk van "de selectie en de vernietiging"
van de kantongerechtsarchieven van na 1877 aanhangig gemaakt is, wil ik niet
nalaten mijn voorlopige en subjectieve indruk ter zake van dat historisch-weten-
schappelijk belang summier weer te geven, al ware het slechts als tegenwicht tegen
een aprioristische negatieve meningsvorming ter zake.
IV.l.a. Rechtshistorisch belang.
Wat de rechtshistorische waarde van deze archieven betreft dient m.i. onderscheid
gemaakt te worden tussen enerzijds de historisch-rechtswetenschappelijke, anderzijds
de historisch-rechtssociologische waarde ervan. In navolging van Van den Brink167
zou ik dit onderscheid aldus willen verduidelijken, dat bij de historische rechtsweten
schap de nadruk ligt op de rechtswetenschappelijke bewerking van dit historisch
bronnenmateriaal van juridische aard, primair door dat te beschrijven, te ordenen en
aan de hand van juridische factoren (zoals in casu de toenmalige wetgeving en
165 Over andere aspecten van het belang van deze archieven zal hier niet worden gerept.
Toch zullen ook die in de oordeelsvorming betrokken moeten worden. Zo is het geens
zins bij voorbaat uitgesloten te achten, dat bepaalde bestanddelen van deze kantonge
rechtsarchieven zeker van die, daterend uit de twintiger en dertiger jaren van deze
eeuw nog weieens voor thans levende personen van belang zouden kunnen zijn met het
oog op het bewijzen van bepaalde rechten. In zulke gevallen gaat het dan niet om een
wetenschappelijk belang, maar om een individueel juridisch belang.
166 Al schijnt het mij toe, dat onbekendheid met dit soort bronnenmateriaal en de wat
mindere toegankelijkheid ervan voor niet in de rechtspractijk geschoolden daarbij een
rol spelen.
187 Vgl. H. van den Brink, Rechtsgeschiedenis bij wijze van inleiding, Deventer 1976
pp. 15-17.
[160]
jurisprudentie) te verklaren. De historische rechtssociologie stelt zich veeleer tot
primaire taak het onderhavige bronnenmateriaal te begrijpen en te verklaren van
uit praejuridische factoren, zoals o.m. economische, kerkelijke en sociale toestanden.
Historisch-rechtswetenschappelijk bezien zijn de onderhavige kantongerechtsarchie
ven naar mijn indruk van minder belang dan de archieven van de arrondissements
rechtbanken, de gerechtshoven en uiteraard dat van de Hoge Raad168, wier
rechterlijke werkzaamheid zich over een veel breder terrein van het recht uitstrekte.
Het argument, dat men "in belangrijker zaken" altijd van kantonrechtersvonnissen
in beroep (of in cassatie) kon gaan spreekt mij minder aan. Want primo ging men
lang niet altijd in beroep en secundo werd het in beroep gaan lang niet altijd door
alleen maar juridische overwegingen bepaald. "Van minder belang" wil overigens
bepaald niet zeggen "zonder belang". Want ook de door de Ktr. te berechten zaken
kunnen, juridisch beschouwd, heel "belangrijk" zijn, wordende dat juridische belang
beslist niet door financiële competentiegrenzen bepaald; rond een persoonlijke
vordering van 30,kunnen onder omstandigheden zeer wel veel moeilijker rechts
vragen spelen dan rond één van 10.000,
Voorts dient niet uit het oog te worden verloren, dat 1°. in het stelsel van onze in
1838 ingevoerde rechterlijke organisatie elke rechter dus ook de Ktr. in zoverre
binnen zijn eigen competentiegrenzen "souverein" is, dat hij nooit verplicht kan
worden zich aan bestaande jurisprudentie te conformeren, dat 2°. voor bepaalde
soorten zaken (arbeidszaken b.v.) geen competentiegrens van financiële aard gold
en geldt en ten slotte, dat het in de practijk bepaald geen uitzondering was en
is dat de Ktr., om überhaupt te kunnen oordelen over een vordering van een be
trekkelijk gering financieel belang eerst een praealabele rechtsvraag van zeer groot
belang zal moeten beslissen. Zo herinner ik mij uit het kantongerechtsarchief Gelder -
malsen een civiele procedure uit de dertiger jaren van deze eeuw (de crisisjaren),
waarin de Ktr., alvorens een vordering tot betaling van een ledenbijdrage aan een
coöperatieve vereniging te kunnen toe- of afwijzen eerst moest oordelen over het
al dan niet bestaan van die vereniging en vervolgens over de al dan niet wettigheid
van de besluitvorming, waarbij die ledenbijdragen waren vastgesteld.
Al met al dacht ik, dat er voor nader onderzoek op dit terrein voldoende "topics"
van voldoende belang voor de historische rechtswetenschap bestaan om voorlopig
uitstel van een eventuele vernietiging te rechtvaardigen, zulks temeer nu in de
kring der rechtshistorici hoe langer hoe meer het besef gaat ontwaken, dat ook de
"nieuwste" rechtsgeschiedenis een belangrijk, intrigerend en tot dusverre nogal
verwaarloosd onderzoeksterrein oplevert, waarvoor in bredere kring en zeker niet
168 Dit geldt overigens niet voor de kantongerechtsarchieven van vóór 1877, die m.i.
historisch-rechtswetenschappelijk van veel groter belang zijn, o.m. vanwege de fraaie
staaltjes van vrije rechtsvinding' die men vooral in de vonnissen van ongegradueerde
kantonrechters kan aantreffen, de minder stereotiepe redactie van de stukken er
waren nog vrijwel geen imprimé's in gebruik en de toepassing en uitlegging van
zowel de hier te lande tot 1838 executoire Franse als de nieuwe nationale wetboeken van
1838, m.b.t. vele artikelen waarvan in de eerste decennia nadien nog geen "vaste" juris
prudentie bestond. Deze archieven zullen echter, naar ik begrepen heb, in elk geval
bewaard worden. Terecht m.i.
[161]