O.M., die een strafzaak ter terechtzitting wilde aanbrengen, de Ktr. verzocht dag en uur voor de behandeling van zo'n zaak te bepalen74. Dit geschied zijnde deed hij dan de beklaagde dagvaarden. De griffier schreef de zaak "ter rolle" in onder de bepaalde terechtzitting. In civiele zaken deed de eiser of diens gemachtigde in de practijk meestal de de dagvaarding betekenende deurwaarder veelal vóór de terechtzitting de griffier mededeling, dat hij tegen deze of gene terechtzitting iemand had doen dagvaarden; hij kon dit echter ook nog ter terechtzitting doen. Wat het "penvoeren" ter terechtzitting betreft: de aldaar dienstdoende griffier was en is belast met het opmaken van het proces-verbaal der terechtzitting, in civiele zaken "audiëntieblad" genaamd, welk p.v. binnen een bepaalde termijn75 na afloop der zitting door Ktr. en griffier ondertekend en aldus vastgesteld moest worden76. Dit p.v. is te beschouwen als een zakelijk verslag van al wat ter terecht zitting is voorgevallen m.b.t. de behandelde zaak c.q. zaken77, zulks met inbegrip van de in acht genomen vormen en formaliteiten. Zo vermeldde het audiëntieblad van terechtzittingen in civiele zaken78 naast de genoemde formaliteiten het door partijen gesteld dat beide verschenen waren ter terechtzitting ver klaarde79, zakelijk weergegeven, alsmede de zakelijke inhoud van verklaringen van eventuele deskundigen en getuigen, dit laatste echter alleen in zaken, waarover de Ktr. in hoogste instantie beroep in cassatie buiten beschouwing gelaten oordeelde. In zaken, aan hoger beroep onderworpen d.w.z. waarin de mogelijk heid van hoger beroep bestond, daargelaten of zo'n beroep naderhand al dan niet werd ingesteld werden die verklaringen in hun geheel opgenomen in het p.v., dat dan door zo'n getuige of zulke deskundigen na voorlezing mee ondertekend werd80. Ook de minuutvonnissen in civiele zaken werden door de griffier "op het 74 Vgl. art. 50 oud Regl. I. Veelal werden op vaste dagen in de week de civiele en straf zittingen gehouden. 75 Voor wat terechtzittingen in strafzaken betrof bedroeg die termijn sinds 1886 tweemaal vierentwintig uren na de gehouden terechtzitting (artt. 198 lid 4 nw j° art. 226 lid 1 nw Sv. 1830). Voor wat die in civiele zaken betrof eveneens tweemaal vieren twintig uren (art. 60 lid 1 Rv., per analogiam uitgelegd t.a.v. terechtzittingen waarop geen vonnis werd uitgesproken). 76 Art. 60 Rv., art. 217 oud, resp. artt. 253 aanhef nw j° 198 lid 4 nw Sv. 1830. Van der Kemp (a.w. p. 167) wijst erop, dat bij verschil van mening omtrent de formu lering van bepaalde passages in het p.v. de Ktr. de griffier niet gelasten kan het concept p.v. te wijzigen, zijnde de griffier ingevolge de wet aangewezen tot het opmaken van het p.v. 77 In de practijk werden op een terechtzitting meestal meer zaken successievelijk behandeld. 78 Tot het bijhouden waarvan de griffier ex art. 64 Regl. I verplicht was. 79 Vgl. Van der Kemp (a.w. p. 494), die art. 62 sub 1° Rv., gewagend van het "aan hechten" van de aantekeningen van de griffier omtrent de door partijen genomen conclusiën, uitlegt als "invoegen" en als "vermelden" in het audiëntieblad. 80 Vgl. artt. 102 en 110-111 Rv. Als het "horen" van getuigen of deskundigen op een afzonderlijke terechtzitting plaatsvond (vgl. artt. 101, 103 en 105 Rv.) werd daarvan een apart p.v. opgemaakt. [146] -TrLn-rcrvrir^r^rr-r-rcr^ r-rcr-T-J-f Atonesntsri audiëntieblad gebragt", t.w. dat van de terechtzitting waarop het vonnis werd uitgesproken81. Wat de processen-verbaal van de terechtzittingen in strafzaken betreft: art. 217 oud Sv. 1830 bepaalde, dat de griffier daarin moest optekenen "het voorgeval lene ter terechtzitting, teneinde te doen blijken, dat alle de vereischte formali teiten zijn in acht genomen". Het p.v. behelsde uiteraard ook de zakelijke inhoud van de "opgaven" van de beklaagde en de verklaringen van eventuele getuigen en/of deskundigen82. De Ktr. alsmede de ambtenaar van het O.M. en de beklaagde konden bepaalde omstandigheden, verklaringen of opgaven erin doen opnemen83. I.t.t. de gang van zaken in civilibus84 werden de strafvonnissen ook die welke vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging inhielden steeds apart geminuteerd85 en binnen vierentwintig uren sinds 1886 binnen een dubbel zo lange termijn na de openbare terechtzitting, waarop ze waren uitgesproken, door de Ktr. en de griffier ondertekend86. Wat de buitengerechtelijke ambtshandelingen van de Ktr. betreft, zaken van volun taire jurisdictie daaronder begrepen: ook hier assisteerde de griffier de Ktr., b.v. door het opmaken van processen-verbaal (o.m. van ver- en ontzegeling87), het concipiëren van beschikkingen enz.88. II.4.b. Overige taken. Naast allerlei vormen van min of meer directe bijstand, aan de Ktr. te verlenen in het kader van de rechtspleging, droegen tal van wetsartikelen en reglementaire 81 Art. 60 Rv. Uit de redactie van de artt. 99 lid 2 oud, 101 lid 4 en 112 Rv. blijkt overigens, dat de wetgever van 1830 t.a.v. de civiele kantongerechtsprocedure een voor keur koesterde voor een vlotte rechtsgang, waarin dc Ktr. "onmiddellijk" na het horen van partijen, eventueel ook van deskundigen en/of getuigen, uitspraak zou doen. Evenzo blijkt uit art. 62 sub 1 (griffiersaantekeningen betreffende mondelinge conclusiën van partijen aan te hechten aan het audiëntieblad waarop het vonnis geminuteerd werd), art. 102 lid 3 ("de slotsom" van het deskundigenbericht te vermelden in het vonnis en geen apart p.v.) en art. 110 Rv. (de "summieren inhoud" van getuigenverklaringen op te nemen in het vonnis en evenmin een apart p.v.), dat de wetgever er m.b.t. die zaken, die niet aan hoger beroep onderworpen waren, naar streefde het p.v. van de terechtzitting qua inhoud te beperken tot het minuutvonnis. De practijk was veelal anders. Vgl. Van der Kemp, a.w. pp. 493-494. 82 Artt. 253 aanhef oud j° art. 227 sub 4° oud Sv. 1830. 83 Artt. 253 aanhef oud j° 184 oud Sv. 1830; vgl. voor de situatie na 1886: art. 253 aanhef nw j° art. 198 nw Sv. 1830. 84 Een bepaling als art. 60 Rv. ontbrak in het W.v.Sv. 1830. 8j Dit blijkt ook uit art. 226 lid 3 nw Sv. 1830, dat sprak van inzage in het vonnis én in het proces-verbaal der terechtzitting. Terwijl dus in civilibus de minuutvonnissen gesteld zijn op de audiëntiebladen van de terechtzittingen, waarop ze overigens niet in extenso uitgesproken werden, vormen de p.v.'s van terechtzittingen in strafzaken en de minuutvonnissen in strafzaken aparte reeksen stukken. 86 Art. 211 lid 3 oud Sv. 1830; art. 253 aanhef nw j° art. 226 lid 1 nw Sv. 1830. 87 Artt. 661 en 675 Rv. 88 Vgl. art. 66 Regl. I: "Hij is gehouden het kollegie of deszelfs bijzondere leden" lees: de Ktr. "bij te staan in de gevallen, waarin de wet zulks vereischt". [147]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1977 | | pagina 26