2°. derzelver (strafrechtelijke) qualificatie; 3°. het bewezne der schuld van de beklaagde; 4°. de toepassing der straf, bij de wet bepaald. Geheel volledig is deze opsomming niet, want aan een beslissing omtrent een of meer van de genoemde vier kwesties kwam de Ktr. niet eens toe, wanneer hij tot de bevinding kwam, dat de dagvaarding nietig was57, dat de ambtenaar van het O.M. niet-ontvankelijk was58 of dat hij onbevoegd was van de zaak kennis te nemen59. In 1886 werd het W.v.Sv. 1830 zelfs in dier voege gewijzigd (art. 153 nw), dat de beklaagde of zijn raadsman een desbetreffend verweer reeds dadelijk na het identiteitsverhoor van de beklaagde mocht "voordragen en toelichten". De amb tenaar van het O.M. mocht daarop antwoorden, waarna eventueel nog gerepliceerd en gedupliceerd kon worden. Daarop deed de Ktr. terstond uitspraak, waarbij hij zijn oordeel over de gegrondheid c.q. ongegrondheid van dit verweer eventueel tot zijn einduitspraak kon opschorten door het verweer "ontijdig" te verklaren. Afgezien van een dergelijk incident moest de Ktr. dus allereerst beslissen over het al dan niet bewezen zijn van het telastegelegde feit (eventueel feiten). Achtte de Ktr. het telastegelegde feit niet bewezen (of niet door de beklaagde gepleegd) dan sprak hij de beklaagde vrij (vrijsprekend vonnis, "vrijspraak", art. 216 lid 1 nw Sv. 1830). Achtte de Ktr. het bewezen feit geen strafbaar feit (overtreding)60, dan wel de beklaagde niet strafbaar01, dan sprak hij ontslag van rechtsvervolging uit (art. 234 lid 1 oud j° art. 210 leden 1 en 2 oud, resp. art. 216 lid 2 nw Sv. 1830). Pas als de Ktr. het feit bewezen en een strafbaar feit achtte en de beklaagde deswege strafbaar ("schuldig"), dan moest hij beslissen over de op te leggen hoofd- en even tuele bijkomende straf(fen). Onder vigueur van het W.v.Sr. 1881 (in werking getreden 1886) werd tegen overtredingen in de regel geldboete als hoofdstraf bedreigd, soms hechtenisstraf (zgn. principale hechtenis), soms beide62; onder vigu eur van de Code Pénal was daarnevens wel gevangenisstraf bedreigd tegen bepaalde 57 B.v. omdat deze niet datgene inhield, wat op straffe van nietigheid was voorgeschreven of omdat de dagvaarding niet op de juiste wijze betekend was of omdat de termijn, waarop gedagvaard was, korter was dan de wettelijke minimumtermijn. De beide laatst genoemde nietigheden werden echter sinds 1886 voor "gedekt" gehouden bij een vrij willige verschijning van de beklaagde (art. 148 nw j° artt. 144 en 147 nw Sv. 1830). 58 B.v. omdat het recht tot strafvordering verjaard was of omdat de beklaagde reeds overleden was (art. 7 oud Sv. 1830). 50 B.v. omdat de Ktr. niet absoluut competent was. Alsdan placht hij de zaak te verwijzen naar de bevoegde rechter, die hij echter niet behoefde aan te wijzen: Vgl. Van der Kemp, a.w. p. 226 en voor de toestand vóór 1886 A. A. de Pinto, Handl. t.h, W.v.Sv., 2e dr. II p. 466. 60 Hetgeen niet alleen het geval was als een feit niet onder enige strafbepaling te brengen viel, maar ook als de desbetreffende strafbepaling voor onverbindend gehouden moest worden, wat vooral bij gemeentelijke verordeningen nogal eens het geval was. Vgl. Van der Kemp, a.w. pp. 238-239. 61 B.v. vanwege diens zeer jeugdige leeftijd, met zich brengende een afwezigheid van "het oordeel des onderscheids" of vanwege een andere zgn. strafuitsluitingsgrond als noodweer of overmacht. 62 Behalve t.a.v. het misdrijf van stroperij (art. 314 lid 1 Sr.), waartegen geldboete of gevangenisstraf bedreigd was. [142] overtredingen. Bij veroordeling tot betaling van een geldboete vond sinds 1864 altijd tevens een veroordeling plaats tot een subsidiaire vrijheidsstraf bij gebreke van betaling van de opgelegde geldboete. Een van de meest voorkomende bijkomende, door de Ktr. opgelegde straffen was die van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen63. Voorschriften m.b.t. de inhoud van het vonnis ten slotte dat steeds op een openbare terechtzitting moest worden uitgesproken gaven sedert 1838 art. 211 oud Sv. 1830 en sinds 1886 artt. 221-223 nw Sv. 18 3 064. II.3.C. De rechtsgang in buitengerechtelijke zaken. Pas sinds de wet van 16 mei 1969 S.200 kent het W.v.Sv. een per 1 jan. 1970 in werking getreden algemene regeling van de zgn. requestprocedure, neergelegd in de artt. 429a-429r Rv., zij het dat deze voorshands alleen nog geldt voor verzoekschriftprocedures gegrond op bepalingen, voorkomend in boek I (nieuw) B.W. Voordien bestond er blijkens de jurisprudentie ter zake nogal wat rechts onzekerheid in dezen, zowel in de practijk als in de procesrechtelijke literatuur65. Vanwege het ontbreken ener algemene wettelijke regeling zal men er het beste aan doen voor elke soort requestprocedure de desbetreffende wettelijke bepalingen te raadplegen, die meestal doch niet steeds enkele procedurele voorschrif ten geven66. In het algemeen kan slechts worden gezegd, dat het sub II.2.c. aangestipte verschil in karakter tussen zaken van contentieuze jurisdictie en zaken van voluntaire jurisdictie zich weerspiegelt in de procedurele gang van zaken. Begint een con tentieuze procedure met een dagvaarding van de wederpartij en eindigt zij met een vonnis, de voluntaire wordt ingeleid met een aan de Ktr. gericht verzoekschrift (request) en eindigt met een beschikking van de Ktr. Veelal was voorgeschreven, dat de Ktr., alvorens zijn beschikking te "nemen", belanghebbenden moest horen. Voorts speelt zich de contentieuze procedure in beginsel af op openbare terecht zittingen67, terwijl de voluntaire zich "in raadkamer" d.w.z. niet ter openbare 63 Vgl. Van der Kemp, a.w. p. 232. 64 Ingevolge deze artt. moesten alle vonnissen "met redenen omkleed" zijn en het straf bare feit "uitdrukken" met alle wettelijke strafverlichtende of strafverzwarende om standigheden. Verder moesten ze de beslissing van de rechter inhouden over de vier in art. 206 oud, resp. art. 211 nw Sv. 1830 genoemde punten en, in geval van veroordeling, de toegepaste wetsartikelen en de straf, waartoe veroordeeld werd; alles op straffe van nietigheid. Uiteraard werden ook de personalia van de veroordeelde (of vrijgesprokene of van rechtsvervolging ontslagene) vermeld. 65 Vgl. P.A. Stein, Compendium van het burgerlijk procesrecht, Deventer 1968, pp. 20-26. 06 Vgl. b.v. artt. 95, 98 en 514 oud B.W. Van enkele procedures is de gang geregeld in boek III W.v.B.Rv., b.v. die van boedelverzegeling door de kantonrechter (artt. 658 e.v.). 67 Ingevolge art. 20 R.O. kan de Ktr. "om gewigtige redenen" bepalen, dat de terecht zitting met gesloten deuren zal plaatsvinden. Deze redenen kunnen ingevolge de Grondwet alleen ontleend zijn aan de openbare orde en de zedelijkheid (vgl. art. 156 lid 2 Grw. 1848, art. 161 lid 3-4 Grw. 1887, art. 175 lid 3-4 Grw. 1922 e.v.).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1977 | | pagina 24