Ook hier zij daarom volstaan met een summiere vermelding van de hoofdzaken
van elk der genoemde soorten procedures in hun meest simpele 19de-eeuwse vorm,
zulks met eliminatie van de détails en allerlei mogelijke complicerende zgn. "inci
denten"44, zulks met verwijzing overigens naar diverse vooral oudere hand
boeken over het burgerlijk en strafprocesrecht4'. In dit verband zij erop gewezen,
dat zowel het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als het "oude" tot 1926
gegolden hebbende Wetboek van Strafvordering sedert 1838 tamelijk veelvuldig
gewijzigd werden*, het W.v.B.Rv. b.v. ingrijpend in 1896 door de zgn. lex-fïartogh
(Wet v. 7 juli 1896 S.103) en het genoemde W.v.Sv. b.v. in 1886 bij de Wet van 5 jan.
1886 S.5, zulks n.a.v. de invoering van het nieuwe W.v.Sr.46. Daarom is het van
groot belang, dat men zowel bij het ordenen van als bij het verrichten van onderzoek
in kantongerechtsarchieven zo nodig kan "terugvallen" op wetboekteksten en hand
boeken, die betrekking hebben op de periode waarmee men bezig is.
II.3.a. De rechtsgang in civiele contentieuze zaken.
"Kortheid, eenvoudigheid, goedkoopheid, spoed: dit zijn de kenmerken van het
proces bij den kantonrechter"47. Normaliter ving de civiele contentieuze procedure
voor de Ktr. aan met een dagvaarding "door eenen deurwaarder, die tot exploiteren
in de plaats bevoegd is" (art. 1 lid 1 Rv.); deze was verplicht afschrift van het exploit
te laten aan de persoon of aan de woonplaats van de gedaagde (art. 1 lid 2 Rv.).
44 Coops (a.w. p. 88) omschrijft zulke processuele incidenten als "gebeurtenissen welke
verhinderen dat het geding in zijn simpelsten vorm zich afspeelt". Als voorbeelden van
zulke incidenten noemt hij o.m. incidenten m.b.t. het bewijs (zoals een bevolen getuigen
verhoor of verhoor op vraagpunten, dwanguitgifte van akten, onderzoek naar de echtheid
van een schriftelijk bewijsstuk), het ingesteld worden van zgn. reconventionele vorderin
gen, voeging en tussenkomst, wraking van de rechter, afstand van instantie enz. enz.
(a.w. pp. 88-144).
45 Vgl. voor dc oudere procesrechtelijke literatuur o.m.: A. Oudeman, Het Neder-
landsch Wetboek van Burgerlijke Rcgtsvordering, dl. I, 4e dr. Groningen 1874 (kanton
gerechtsprocedure pp. 127-151); A. de Pinto, Handleiding tot het Wetboek van Burger
lijke Regtsvordering, Utrecht 1857, dl. I (vooral pp. 38 e.v.), dl. II-l (vooral pp. 191 e.v.);
R. van Boneval Faure, Het Nederlandsche burgerlijke procesrecht, 5 dln. Leiden 1893-
1899; J. de Bosch Kemper, Het Wetboek van Strafvordering, naar deszelfs beginselen
ontwikkeld en in verband gebragt met de algemeene regtsgeleerdheid, 3 dln. 1838-1840:
A. A. de Pinto, Handleiding tot het Wetboek van Strafvordering, 2e dr. Zwolle 1882 2 dln;
dez., Het herziene Wetboek van Strafvordering met eene inleiding en aantekeningen etc.,
Zwolle 1886-1888 2 dln.
Juist omdat zowel in het W.v.B. Rv. als in het "oude" W.v.Sv. de kantongerechtsprocedure
uitermate summier geregeld was met van overeenkomstige toepassing verklaring van vele
wetsartikelen betrekkelijk de procesgang voor "hogere" gerechten (Arr. Rb., Gerechtshof)
zal men nogal eens aangewezen zijn op deze en dergelijke handboeken.
De 20ste-eeuwse handboeken mogen genoegzaam bekend worden verondersteld.
46 Deze beide belangrijke wetswijzigingen zijn verwerkt in dc in de voorgaande noten
vaak geciteerde 4c druk (1898) van Van der Kemps "Ontwikkeling van het recht betrek
kelijk de kantongerechten". M.b.t. de tijd voordien raadplege men een oudere druk van dit
werk.
47 De Pinto, Handl. t.h. W.v.B.Rv. ÏI-1 p. 196.
[138]
Voor de inhoud der dagvaarding vergelijke men art. 5 Rv. De termijn van dag
vaarding moest ten minste vijf dagen bedragen, tenzij de Ktr. op verzoek van de
eiser bekorting van die termijn toestond "in spoed vereischende zaken" (art. 7 Rv.).
De gedaagde, die in het hem ter hand gestelde afschrift van de dagvaarding kon
lezen voor welke kantonrechter hij moest verschijnen en op welke dag en op welk
uur, kon, "ten dienenden dage" ofwel verschijnen ofwel "verstek laten gaan". Was
dat laatste het geval en bleek de Ktr. dat de m.b.t. de dagvaarding voorgeschreven
termijnen en formaliteiten in acht genomen waren, dan verleende hij dadelijk verstek
tegen de gedaagde, zulks met dit rechtsgevolg, dat "de conclusiën van den eischer
zullen toegewezen worden, ten ware zij den regter onregtmatig of ongegrond48 voor
komen" (art. 76 Rv.)48. Verscheen de eiser "ten beteekenden regtdage" niet, dan
"zal er verstek tegen hem verleend worden, en de verweerder zal van de instantie
ontslagen worden" zgn. ontslag van instantie zulks met verwijzing van de eiser
in de kosten (art. 75 Rv.).
Verschenen beide partijen in persoon of bij gemachtigde50 dan moest de eiser
zijn eis, de gedaagde zijn verweer "voordragen", waarna de Ktr. de zaak "voldon
gen" zijnde, "zoo mogelijk" op dezelfde terechtzitting "beslissen" moest d.w.z.
uitspraak doen moest of anders "de uitspraak naar eene volgende teregtzitting ver
wijzen" (art. 99 oud Rv.)51, uiteraard wanneer er geen "incidenten" voorvielen,
zoals een door de Ktr. bij "tussenvonnis" (interlocutoir vonnis) ambtshalve of op
verzoek van een of beide partijen bevolen getuigenverhoor (artt. 103 e.v. Rv.). Ook
afgezien van zulke incidenten kon een bepaalde zaak zich over meer dan één terecht
zitting uitstrekken, nl. indien partijen zich lieten vertegenwoordigen door een rechts
geleerde gemachtigde (advocaat of procureur), die dan zoals in een civiele recht
bankprocedure schriftelijk zgn. "conclusiën" gingen wisselen (conclusie van eis,
conclusie van antwoord, eventueel daarna nog repliek en dupliek), waarvan ook
een exemplaar aan de Ktr. overhandigd werd52. In zo'n geval nam een zaak al
spoedig meer successieve terechtzittingen in beslag, temeer omdat de Ktr. dan
veelal eerst na bestudering van de gewisselde "schriftelijke dingtalen" vonniste.
Wat de inhoud van zo'n vonnis betreft: hierbij moet onderscheiden worden tussen
enerzijds dat gedeelte van het vonnis, dat ter openbare terechtzitting uitgesproken
werd, anderzijds de minuut in extenso. Ingevolge art. 59 Rv. moest het kanton-
rechtersvonnis, "zoodanig als hetzelve door den regter wordt uitgesproken", be-
48 De term "ongegrond" ziet meer op feitelijke ongerijmdheden in de dagvaarding, de
term "onrechtmatig" meer op juridische ongerijmdheden, met name op het geval dat
het bij dagvaarding gevorderde het zgn. "petitum" der dagvaarding rechtens niet be
hoeft voort te vloeien uit de gestelde feiten (zgn. "posita").
49 Voor de "defaillant" stond dan tegen zo'n zgn. verstekvonnis het rechtsmiddel van
verzet open (artt. 81 e.v. Rv.), in welke verzetprocedure voor dezelfde Ktr. de
defaillant dan "opposant" heette, zijn wederpartij "geopposeerde".
50 Zo'n gemachtigde behoefde geen "praktizijn" advocaat of procureur te zijn;
verplichte procureurstelling bestond niet bij de kantongerechtsprocedure.
51 Hetgeen bij enigszins ingewikkelde zaken regel was.
52 Vgl. Van der Kemp, a.w. p. 394. Hoewel art. 99 oud Rv. een mondelinge voordracht
van eis en verweer voorschreef "zonder beteekening van eenige schriftelijke dingtalen",
gaf de kantongerechtspractijk een ander beeld te zien.
[139]