lijke regelingen verdwijnen. Drs. Renting vindt dat de commissie op dit punt meer realistisch had moeten denken, nl. dat de intergemeentelijke regelingen zullen wor den vervangen door de provincies nieuwe stijl. Voorts brengt drs. Renting naar voren, dat de commissie in het kader van de bredere samenwerking alleen spreekt over de technische sectoren. Wanneer één belangrijke taak ook voor de bredere samenwerking in aanmerking komt, is het wel de archiefinspectie van de gemeente archivaris. Het is duidelijk dat die taak de krachten van de gemeenten te boven gaat. Hij betreurt het, dat in het rapport geen aandacht wordt besteed aan de in spectietaak. Dr. Heringa antwoordt, dat het rapport een geweldige complicatie zou hebben ondergaan, wanneer alle vormen van inspectie waren uitgewerkt. Drs. Renting zegt niet een uitputtende behandeling verwacht te hebben, maar had graag gezien, dat de inspectietaak vermeld en verwerkt zou zijn. Dr. A. J. Kölker merkt nog op, dat bij de inspectie onderscheid gemaakt moet worden in inspectie op de zorg en inspectie op het beheer. Inspectie op de zorg is toevertrouwd aan het naast bij gelegen hoger orgaan en inspectie op het beheer is een element van zorg. Betreffende de opmerking van drs. Renting, dat de commissie kiest voor handhaving van het bestaande systeem, antwoordt dr. Heringa, dat de commissie niet het be staande systeem wil handhaven. Het rapport was dan anders geworden. De com missie heeft verschillende voorkeuren voor wat betreft de archiefzorg bij de ge meenten. Bij de modellen zijn de voor- en tegenargumenten afgewogen en uitge sproken. Tot slot verklaart drs. Renting de strekking van het rapport te aanvaarden als de meest haalbare. De hoofdstukken 1 111 zullen bij hem niet op bezwaren stuiten. Hoofdstuk IV en het Slot acht hij in dit stadium niet van dien aard, dat daarover reeds stemmingen moeten worden gehouden. Drs. Woelderink antwoordt op de vraag, wat er nu verder moet gebeuren met het rapport, dat daarover later in de vergadering gesproken zal worden. Dr. W. J. van Hoboken zegt, dat achter het rapport verschillende gedachten schuil gaan: 1. zorg en beheer van de archieven moeten worden verbeterd, 2. provincies nieuwe stijl dragen de zorg voor de archieven van de lagere overheden, 3. geen nieuwe archief laag erbij. Dr. Van Hoboken voegt hieraan toe, dat de organisatie van het archiefwezen, die historisch zo gegroeid is, zo moet blijven. Model 5 staat hier het dichtst bij. Het zou logisch geweest zijn in dit model ook de provincie (met medebewind van de gemeenten) te belasten met de zorg voor de archieven van de gemeenten. Hij stelt dan ook voor schema 111 op blz. 29 aan te vullen met model 6: rijk, rijk, provincie (met medebewind). Na de lunchpauze geeft dr. I. Heringa als de mening van de commissie weer, dat de gedachte van de continuïteit de commissie aanspreekt en geen bezwaar heeft schema III met het door dr. Van Hoboken voorgestelde model uit te breiden, maar dan geen keuze te laten tussen provincie met of zonder medebewind. Dr. Heringa merkt wel op, dat de commissie dit model niet steunt, omdat het lijnrecht ingaat tegen de bedoelingen van het concept-ontwerp van wet. Drs. A. J. M. den Teuling stelt de waterschappen aan de orde. Naar zijn mening gaat de commissie er te gemakkelijk van uit, dat wat voor gemeenten geldt eveneens op de waterschappen van toepassing is. De waterschappen zijn doelcorporaties, die geen taak hebben op het gebied van de welzijnsverzorging. Archieven van waterschappen zonder rechtsopvolger worden bij opheffing nu al overgenomen door de provincies, zodat deze tenslotte bij het rijk komen te berusten. Dr. A. J. Kölker antwoordt, dat in de waterschapswereld ook grote veranderingen in de vorm van concentratie en samenvoegingen plaats vinden. De commissie zegt zoveel mogelijk voor de waterschappen dezelfde lijn te willen volgen als voor de gemeenten. Drs. H. Bordewijk zegt het in principe eens te zijn met drs. Den Teuling, wanneer deze zegt, dat waterschappen geen welzijns- talcen hebben. Maar daarnaast zijn de archieven ook van administratieve waarde. Voorts merkt hij op, dat het niet altijd zo is, dat de archieven van de opgeheven waterschappen zonder rechtsopvolger aan de provincie worden overgedragen. Hij meent, dat wanneer er zeer grote waterschappen zouden komen, die misschien wel het gebied van 3 provincies nieuwe stijl beslaan, de archieven aan het rijk zouden moeten worden overgedragen. Dr. J. E. A. L. Struick zegt het rapport meer te waarderen dan alleen als diskussie- stuk. Voor hem is het een uitgangspunt voor verdere maatregelen. Hij vraagt of de commissie zich een voorstelling heeft gemaakt van de op bladzijde 23 onder II a 1 genoemde provinciale richtlijnen. Drs. C. O. A. baron Schimmel- penninck van der Oije antwoordt hierop, dat het zeer vergaande voorschriften zijn betreffende opzet, taaktoedeling etc. voor de gemeentearchieven. Mr. Ketelaar vult hierbij aan, dat aan de provinciale richtlijnen ook een positieve kant zit, nl. be treffende de eigenlijke archieftaken, die aan de gemeenten worden toebedacht en die dan binnen de richtlijnen zelfstandig kunen worden behartigd. Dr. P. Scherft constateert een tegenspraak in de alinea's 3 op blz. 27 en 2 op blz. 28. De commissieleden dr. Heringa en mr. Eijken merken op, dat er vanuit het concept ontwerp van wet nog weinig te zeggen is over de financiën van de provincie. De commissie acht het bezwaarlijk, dat met de rijksfinanciering ook de inspraak van het rijk zal toenemen. De gedachten van de commissie gaan uit naar medefinancie ring van het archief van het conglomeraat, dat bij een provincie komt te berusten, door naburige provincies. In geval rijksarchivalia bij provincies komen te berusten, behoort het rijk eveneens mede te financieren. A. Graafhuis spreekt zijn bewondering uit voor de houding van de heer Renting ten opzichte van dit rapport, dat toch gezien moet worden als een vervanging voor het rapport van de commissie Gewestvorming en archiefzorg. In de tweede plaats merkt hij op, dat de vereniging nu twee rapporten heeft, nl. het rapport Gewestvorming en archiefzorg en het thans voorliggende rapport. Derdens verzoekt hij het rapport alvorens het te publiceren nog eens goed door te nemen, waarbij ook het taal kundig aspect niet mag worden vergeten. Drs. B. Woelderink brengt dank aan de commissie voor de beantwoording van de vragen en stelt agendapunt 5 aan de orde. Alvorens de leden het woord te geven, geeft hij een uiteenzetting naar aanleiding van het bestuursvoorstel In de eerste plaats stelt de voorzitter, dat het voorstel bedoeld is om in dit tussen stadium een balans op te maken. Het wil en kan geen eindconclusie zijn in de reeds jaren durende discussie over de toekomstige structuur van het nederlandse archief- [5] [4]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1977 | | pagina 6