acceptgirokaarten zullen worden gebruikt voor de inning van de contributiegelden.
Drs. R. A. D. Renting houdt een pleidooi voor een contributieverhoging met een
reëel bedrag. Rijkssubsidie voor duidelijk omschreven projecten als het archieven
blad of studiedagen acht hij aanvaardbaar. Maar, merkt hij op, met een te sterke
stijging van het subsidiebedrag wordt ook het gevaar groter, dat de onafhankelijke
positie van de vereniging ondermijnd wordt. Deze opmerking impliceert echter, dat
de contributie met meer dan 10,zal moeten worden verhoogd. Drs. Renting
acht verhoging van de inkomsten zonder meer noodzakelijk, o.a. gelet op de snelle
stijging van vergader-, bestuurs- en commissiekosten, incl. representatiekosten. Hij
vraagt het bestuur b.v. in de jaarvergadering zijn zienswijze hierover bekend te
maken. Hij verzoekt vervolgens de penningmeester in de financiële jaarstukken reële
bedragen te plaatsen, met eventueel de kans dat een reële contributieverhoging moet
worden voorgesteld. Dr. Jansen antwoordt hierop, dat het niet altijd mogelijk is in
de jaarstukken reële bedragen op te nemen. Daarom wordt er een balans gegeven,
waarin de stand van zaken wel reëel wordt weergegeven. Mr. F. C. J. Ketelaar pleit
voor een gedifferentieerde contributie, waar hij met name denkt aan de aspirant
leden. De thans voorgestelde verhoging vindt hij te laag, zodat hij binnenkort weer
een voorstel tot contributieverhoging verwacht. Dr. J. E. A. L. Struick merkt op
dat er diensten zijn, die een abonnement hebben op het archievenblad. Zijn die
diensten dan lid van de vereniging? Zo ja, dan zou hij het een goede zaak vinden
wanneer het contributiebedrag voor die diensten veel hoger zou zijn dan voor de
gewone leden. De voorzitter dankt de sprekers voor de ondersteuning van het be
stuursvoorstel. Hij zal in de jaarrede terugkomen op de verschillende gedane voor
stellen. Het bestuursvoorstel, zoals het thans luidt, wordt bij acclamatie aangenomen.
De voorzitter stelt agendapunt 4 aan de orde: bespreking van het rapport van de
commissie archieven lagere overheden. Op zijn verzoek neemt de commissie plaats
achter de bestuurstafel1. De secretaris van de commissie drs. H. Bordewijk geeft
nog enkele correcties door, te weten: op blz. 10, noot 29: 1974 moet zijn 1975; blz.
12 schema I, noten 32, 33 en 34 te veranderen in: I, II en III; blz. 12 noot 34 ver
valt; blz. 14 noot 37: 1976 moet zijn 1975; participiële moet zijn: principiële; blz. 15
na 3e alinea bij te voegen 39).2
De voorzitter van de commissie dr. J. Heringa houdt een inleiding, waarin hij veel
dank brengt aan zijn medecommissieleden voor de wijze waarop ieder van hen zich
gekweten heeft van zijn taak. Vervolgens noemt hij een drietal punten, waarover de
commissie eenstemmig denkt: 1. alle overheidsarchieven onder beheer van archief
ambtenaren in de zin der wet, 2. de samenhang van het conglomeraat, 3. voorkeur
voor een belangrijke gemeentelijke invloed in het beheer der gemeentelijke archie
ven, waarbij sommige leden dan een provinciale zorg prefereren, anderen een ge
meentelijke zorg. Betreffende het laatste punt gaat hij dieper in op wat de commissie
onder "medebewind" verstaat: een regeling, die het mogelijk maakt dat een gemeen
tebestuur op grond van de bijzondere geschiedenis der gemeente, de bijzondere
1 Hun namen hierna op blz. 30.
2 Paginering van het de leden toegezonden rapport. Verder in deze notulen de paginering
van de hierna afgedrukte tekst.
samenstelling van het archiefbestand en de bijzondere omstandigheden in de ge
meente tot op flinke hoogte een eigen beleid zal kunnen voeren. Wanneer mede
bewind enkel strikte uitvoering van provinciale richtlijnen zou betekenen, zou de
commissie niet over medebewind hebben gesproken. Hij geeft dan ook de vergade
ring in overweging, wanneer zij zich vóór provinciale zorg verklaart met een duide
lijk verlangen van gemeentelijke invloed, in een clausule uit te spreken, dat mede
bewind moet inhouden een grote dosis gemeentelijke invloed.
Na deze inleidende woorden worden vanwege de commissie nog enkele informaties
gegeven over drie onderwerpen, nl. de commissie Archiefbeleid, het begrip conglo
meraat en de begrippen medebewind, autonomie en complementair bestuur.
Drs. H. R. van Ommeren opent de bespreking met waardering uit te spreken voor
het rapport. Hij merkt op, dat het gestelde onder 3 van bijlage 1behorend bij brief
van 1 november 1976, te absoluut geformuleerd is. Hij is van mening, dat de inspec
ties onder de huidige wetgeving wel kunnen voorzien in een verbetering van de
situatie ten aanzien van de gemeentearchieven. Het commissielid O. A. M. W. Har
tong antwoordt, dat dit voor Limburg zeker geldt, maar dat niet in alle provincies
de archiefinspecties dergelijke werkzaamheden mogen verrichten.
Drs. R. A. D. Renting begint met op te merken, dat op blz. 3 van het rapport de
commissie "Gewestvorming en archiefzorg" foutief wordt geciteerd. Deze commis
sie heeft niet de conclusie getrokken, dat in de gemeenten, waar geen archivaris is
aangesteld, de toestand der archieven in hoge mate onbevredigend zou zijn. Hij
verwijst naar het NAB 1974 blz. 10, waar wordt gezegd "dat in de overige 85%
het deskundig beheer van de overgebrachte archieven lang niet altijd gewaarborgd
is Dr. Heringa antwoordt, dat van een citaat geen sprake is, maar zegt geen be
zwaar te hebben tegen verandering, zoals de heer Renting gewenst acht.
Vervolgens merkt drs. Renting ten aanzien van bijlage IV van het rapport op, dat
het hem niet duidelijk is geworden of de commissie nu in totaal ca. 80 locale archief
organisaties wil of nog eens 80 nieuwe erbij. Wanneer dit laatste het geval is, zodat
er ca. 160 archief organisaties zijn, zal het draagvlak voor een goed geoutilleerde
dienst te klein zijn. Hij acht daarnaast een nadere kostenberekening noodzakelijk:
een bijdrage van ƒ3,per hoofd van de bevolking is te gering. Drs. H. Bordewijk
antwoordt hierop, dat thans ca. 6.000.000 inwoners onder het verzorgingsgebied
van een gemeentelijke archiefdienst vallen, ca. 7.500.000 nog niet. Om de totale
bevolking te bereiken zijn er nog een ca. 80 nieuwe archiefdiensten nodig. Betref
fende de kostenberekening merkt hij op, dat de commissie geen definitieve behan
deling heeft willen geven. Nadere bestudering is zeker noodzakelijk. Drs. Woelde-
rink zegt dat het bestuur later in de vergadering hierop nog zal terugkomen.
Een derde opmerking van drs. Renting betreft de gemeenschappelijke regelingen,
die de commissie aanbeveelt als vormen van mogelijk bredere samenwerking, terwijl
de commissie toch weet dat het concept-ontwerp van wet daar nu juist niet voor ge
porteerd is. Dr. Heringa antwoordt, dat het concept-ontwerp van wet de gemeen
schappelijke regelingen niet volstrekt ongewenst heeft verklaard. De mogelijkheid
is door de commissie onder ogen gehouden. Het is wel duidelijk, dat in geval de
archiefzorg aan de provincies nieuwe stijl wordt overgedragen de gemeenschappe-
[2]
[3]