C. Waterschappen die hun archieven al dan niet tegen een vergoeding in bewaring
hebben gegeven in de archiefbewaarplaatsen van andere overheden.
Het komt wel voor dat lagere waterschappen hun archieven in bewaring hebben
gegeven in de archiefdepots van hogere waterschappen.
D. Waterschappen, al dan niet voorzien van een goedgekeurde archiefbewaarplaats,
die het beheer van hun archieven volgens de wet (art. 31.1) aan de secretaris toever
trouwen.
Onder deze categorie bevinden zich enkele grotere waterschappen die een archief
ambtenaar onder de secretaris hebben aangesteld. De commissie is overeenkomstig
de gemeentelijke situatie van mening dat ook t.a.v. de waterschappen de tekst van
de wet zodanig geformuleerd moet zijn, dat een archiefambtenaar de positie van
archivaris en niet die van ambtenaar ter secretarie moet hebben (zie hoofdstuk II,
onder I A-l).
III. Organen van gemeenschappelijke regelingen tussen lagere overheden.
Hier moet in herinnering gebracht worden dat de archieven van deze organen nog
jong zijn en zelden de leeftijd hebben bereikt om overgebracht te worden. Eigen
archivarissen zijn nog nimmer aangesteld. Overigens is het beheer van de archiefbe
scheiden zeer gevarieerd. Indien er regels getroffen zijn, richten die zich vaak naar
de regelingen van de gemeente, die door de gemeenschappelijke regeling als centrum
gemeente is aangewezen.
III
Voorstellen tot verbetering van de toestand.
De wet kent reeds nu enige wegen die tot verbetering zouden kunnen leiden. Het
verdient aanbeveling te onderzoeken wat men in dit opzicht kan verwachten.
1. Het belangrijkst is in dit verband de in de wet als wenselijkheid genoemde aan
stelling van archivarissen, hetzij door de lagere overheden afzonderlijk hetzij bij
gemeenschappelijke regeling. Het lijdt geen twijfel, dat de aanwezigheid van een
archivaris op den duur zal leiden tot verbetering in het archiefbeheer.
Gelet op het lage tempo waarin de oprichting van streekarchivariaten tot nu toe is
verlopen25, heeft de commissie echter weinig hoop dat het bestaan van de enkele
mogelijkheid tot aanstelling van een archivaris binnen afzienbare tijd tot de gewenste
verbetering zal leiden. Er is op dit moment weinig reden om aan te nemen dat de
bedoelde overheden meer dan tot nu toe bereid zullen blijken voor dit doel in de
beurs te tasten, zolang zij op dit punt volledig vrij worden gelaten.
2. In gevallen waarin de bewaring aanmerkelijk te wensen overlaat kunnen de arti
kelen 28 en 35 van de Archiefwet 1962 worden toegepast: het zgn. "strafdepot". Tot
nu toe is van deze artikelen geen gebruik gemaakt, voor zover bekend aan de com
missie. Ook voor de toekomst verwacht zij daarvan weinig effect. Immers, afschrik
wekkende werking gaat er niet van uit: er zijn veel stadia te doorlopen voordat de
minister kan overgaan tot het gebruik van een dezer artikelen, en bovendien: het
tarief is niet hoog genoeg en het is de vraag of de betrokken rijksarchivaris ruimte
25 Zie bijlage II.
[18]
ter beschikking kan stellen. Daarom is de commissie van mening, dat een wezenlijke
verbetering van de situatie onder de werking van de huidige weinig stringente wette
lijke bepalingen niet is te verwachten.
3. Voortzetting en uitbreiding van de ordening en beschrijving van archiefbeschei
den onder leiding van en door de provinciale inspecteurs (art. 60 lid 2 Archiefbe-
sluit).
De mogelijkheid om door of onder leiding van de provinciale inspecteur archiefbe
scheiden te laten ordenen en beschrijven en als onderdeel daarvan ter vernietiging
te laten selecteren, bestond reeds onder de archiefwet 1918 en er is op ruime schaal
gebruik van gemaakt. In verschillende provincies wordt het ordenen, beschrijven en
de selectie ter vernietiging nog steeds voortgezet, maar andere provincies zien in dit
opzicht geen taak en verwijzen naar de archiefwet 1962, die zorg en beheer aan de
gemeenten en waterschappen opdraagt.
In de archiefwet 1962 blijft echter als taak voor de provinciale inspecteur het leiding
geven aan het ordenen en beschrijven van archiefbescheiden en in dat opzicht kan
hij een belangrijke invloed op de toestand der archiefbescheiden hebben. In het ver
leden is enkele malen gebleken, dat geïnventariseerde archieven na verloop van tijd
weer door elkaar lagen. Door de intensivering van de inspectie onder de archief
wet 1962 zullen dergelijke gevallen hopelijk niet meer voorkomen.
De commissie ziet in een meer stringente toepassing en/of formulering in de wet van
de onder 2 en 3 genoemde mogelijkheden die de huidige wet biedt, geen oplossing
die leidt naar een wezenlijke verbetering van de huidige situatie.
Betere vooruitzichten biedt naar de mening van de commissie wijziging van de onder
punt 1 genoemde bevoegdheid in een verplichting. De Archiefwet zou voor moeten
schrijven, dat de archieven van lagere overheden zelfstandig worden beheerd door
een gediplomeerd archiefambtenaar, of anders gezegd:
de archiefwet dient in te houden de verplichting voor alle overheden, aan wie door
de wetgever de zorg voor overgebrachte archieven is opgedragen, tot aanstelling
van hogere of middelbare archiefambtenaren in de zin der wet als archivaris.
De commissie ziet invoering van een dergelijke verplichting als een conditio sine qua
non om tot verbetering van de bestaande toestand te komen. Ook in het geval van
een eventuele reorganisatie van het archiefwezen zal een dergelijke verplichting zijn
betekenis behouden.
Ten aanzien van de in dit verband belangrijkste categorie onder de lagere overheden,
de gemeenten, ziet de commissie op dit punt verschillende mogelijkheden20, waarbij
zij vasthoudt aan de in het eerste hoofdstuk geuite wens, dat de archieven beheerd
zullen worden zo dicht mogelijk bij de kring, waarin deze zijn ontstaan, "zo dicht
mogelijk bij de burger":
1de gemeente stelt een eigen archivaris aan;
2. zij zoekt een bilaterale regeling met een andere gemeente" (zie hfdst. II, onder
I B4);
26 Vergelijk de varianten, genoemd in hoofdstuk II.
27 Het is zeer wel denkbaar, dat meerdère gemeenten met dezelfde gemeente bilaterale
overeenkomsten aangaan.
[19]